Generatie C7

Niesje de Wit 1786 – 1870 & Gerrit 1783 – 1856 & Geertruij van den Bosch 1778 – 1826 ~  Anthony van den Bosch 1735 – 1792 ~ Gerardus Wouters van den Bosch 1696 – 1775 ~ Wouter Gerritsen van den Bosch ± 1665 – > 1731 ~ Justus Gerritsen van den Bosch ± 1660 – 1747 

Niesje de Wit werd geboren ter hoogte van Portengen 19 in het Zuideinde van Portengen en gedoopt in Kockengen op 9 maart 1786. Ze was een dochter van Neeltje van Es en Willem de Wit (C6). Toen ze vijf jaar was verhuisde ze met haar familie naar de boerderij van haar grootouders in het buurtschap Gerverscop bij Harmelen. Vier jaar later overleed haar vader daar op 41 jarige leeftijd. Een jaar later hertrouwde haar moeder en werd Anthonie van Hemert haar stiefvader.

Niesje de Wit zelf trouwde op 21 jarige leeftijd in de gereformeerde kerk van Harmelen op 22 maart 1807 met de 24 jarige Gerrit van den Bosch, ook genoemd van den Bos. Kerk en staat waren gescheiden en het kerkelijk huwelijk was niet rechtsgeldig. De wettelijke huwelijksvoltrekking vond dezelfde dag plaats bij de maire (het burgelijk bestuur in de Franse tijd) van het Zuideinde van Portengen, waar ze samenwoonden. De bruidegom van Niesje was een vroegere buurjongen van haar en een rijk en ontwikkeld man. Zijn familie kwam uit de stad Utrecht.

Op deze feestelijke lentedag vond er een dubbele bruiloft plaats daar in Gerverscop, want ook Niesjes oudere zus Magdalena de Wit (B7) trad in het huwelijk.

Gedoopt 16 februari Steijntje de Wit, doopgetuige Steijntje van Swol huisvrouw van Claas de Wit. En op 23 februari gedoopt Gerrit van den Bosch, doopgetuige Teuntje Maaijen huisvrouw van Jacob Koot. Doopboek Kockengen 1783
Gedoopt 16 februari Steijntje de Wit, doopgetuige Steijntje van Swol huisvrouw van Claas de Wit. En op 23 februari gedoopt Gerrit van den Bosch, doopgetuige Teuntje Maaijen huisvrouw van Jacob Koot. Doopboek Kockengen 1783.

Gerrit van den Bosch werd geboren ter hoogte van Portengen 25, in het Zuideinde van Portengen en precies een week na Niesjes oudste zus Steijntje de Wit (C6.1) gedoopt in Kockengen op 23 februari 1783. Hij was de oudste zoon van Anthony van den Bosch (CC7.1) die voor de eerste maal huwde in 1777, toen hij 42 jaar oud was. Er werden twee dochters geboren namelijk Marrigje en Geertruij van den Bosch (CC7.2). Dit huwelijk duurde maar drie jaar, zijn eerste vrouw stierf op 9 oktober 1780.

Anthony van den Bosch hertrouwde tien maanden daarna op 10 augustus 1781 met Adriana Maaijen. Zij was de moeder van Gerrit van den Bosch (C7) en na hem werden zijn broer Martinus en zus Zwaantje van den Bosch geboren.  

Gedoopt Anthonij - zoon van Gerrit van den Bos en Geertruij Verkaaij wonende over ’t (tegenover het) Stadhuijs - bij de Sedemart (in de Choorstraat, bij de Zijdemarkt). Doopboek Buurkerk Utrecht 16 maart 1735
Gedoopt Anthonij – zoon van Gerrit van den Bos en Geertruij Verkaaij wonende over ’t (tegenover het) Stadhuijs – bij de Sedemart (in de Choorstraat, bij de Zijdemarkt). Doopboek Buurkerk Utrecht, 16 maart 1735.

CC7 Gerrit’s vader – Anthony van den Bosch – werd geboren in de Choorstraat (tegenover het Stadhuis, bij de Stadhuisbrug) te Utrecht en gedoopt in de Buurkerk aan de Steenweg op 16 maart 1735. Hij was de zoon van een koopman die belegde in vastgoed. Hij bezat twee boerderijen ter hoogte van Portengen 19 en 25 in het Zuideinde van Portengen en een boerderij genaamd ‘Hasenhoff’ in Gieltjesdorp (1). Bij deze boerenbedrijven hoorde ruim 75 morgen (2) akkerland. Ook had hij wat lappen grond in de Laagnieuwkoopse polder, in Gerverscop en te Wilderveld onder Vleuten. Dat was bij elkaar 12 morgen. En hij huurde 9 morgen land in Portengen van het kapittel van Sint Pieter in Utrecht, hetgeen hij onderverhuurde.

Gezicht vanaf de Oude Gracht op de Stadshuisbrug in Utrecht. Met aan de rechterzijde een hoekpand aan de Lakensnijdersstraat (Choorstraat). Tekening van C. Pronk, 1756
Gezicht vanaf de Oude Gracht op de Stadshuisbrug in Utrecht. Met aan de rechterzijde de hoek van de Lakensnijdersstraat (Choorstraat) tegenover het stadhuis. Tekening van C. Pronk, 1756.

Anthonies vader, Gerardus (ook aangeduid als Bernardus, Gerard en Gerrit) van den Bosch uit Utrecht handelde in laken (een geweven wollen stof) en kaas. Hij trouwde op 29 jarige leeftijd in de Catharijnekerk te Utrecht op 22 april 1726 met de 30 jarige Geertruij van Rijckaen, tevens genoemd van Recaan en Verkaaij. De dominee schreef in het huwelijksregister dat de vaders van de bruid en de bruidegom als getuige aanwezig waren, maar vond het om één of andere reden niet nodig hun namen te noteren. Daarmee gaf hij ze aan de vergetelheid prijs (3).

Gedoopt Geertruijd dochter van Egbartus van Rickaen ende Jannichjen van Workom. Doopboek Jacobikerk Utrecht, 4 juli 1695
Gedoopt Geertruijd dochter van Egbartus van Rickaen ende Jannichjen van Workom. Doopboek Jacobikerk Utrecht, 4 juli 1695.

Geertruij Egbertsdochter van Rijckaen werd gedoopt op 4 juli 1695 in de Jacobikerk te Utrecht, als dochter van Jannichien Aalbertsdochter van Worcum en Egbert(us) Anthonisz van Rijckaen. Ze woonden net buiten de Catharijnepoort bij het Leidseveer, een veerhaven voor trekschuiten en beurtschippers. Hun huis stond aan het Smakkelaarsveld, waar de schippers moesten dobbelen (smakkelen) om vracht. Egbert van Rijckaen was ‘bestelder’ van de Leijtse schuijten (4). Hij had een besteldienst, zijn knechten bezorgden de post en pakketten met goederen die per boot aankwamen bij het Leidseveer. De vader van Geertruij was aangesteld door het stadsbestuur van Utrecht. Hij ontving een jaarwedde en daarnaast betaalden zijn klanten bestelloon.

Zijn schoonzoon Gerardus van den Bosch zat samen met familie in de handel. Toentertijd werd er in Utrecht handel gedreven in hallen, op bruggen en markten en zij verkochten ook aan huis. Zijn oom Justus van den Bosch was eigenaar/bewoner van twee panden met kelders aan het marktplein Neude, op de hoek van de Potterstraat. Hij woonde daar met zijn vrouw Elisabeth Osti en handelde in textiel en andere profijtelijke zaken, samen met zijn neef Gerardus en zoon Nicolaas. Die laatste woonde met zijn vrouw Maria van Marienhof enkele honderden meters daar vandaan in Huize de Marsman aan het hedendaagse adres Oudegracht 12.

Gerardus en Geertruij betrokken het andere huis van zijn oom en woonden naast hem op het Neude. Justus van den Bosch was op 10 april 1729 aanwezig als getuige bij het opstellen van hun testament (5). Ze kregen acht kinderen en zes van hen stierven toen ze nog een baby waren. Alleen Anthony en zijn broer Adrianus groeiden op, zie kwartierstaat C7.

Op 14 september 1733 kochten Geertruij en Gerardus een koopmanshuis aan het marktplein tegenover het Stadhuis van Utrecht en verhuisden ze daarheen (6). De winkel met een woonhuis erboven stond in een stadsgebied dat toen ‘onder de Lakensnijders’ of Lakensnijdersstraat heette, een benaming die al sinds de 13e eeuw in gebruik was. Het lag in het noordelijk deel van de Choorstraat, tussen de Stadhuisbrug en de Steenweg.

Deze koopmansbuurt was één van de twee tijnsgerechten van Utrecht. Personen in zo’n gebied vielen niet onder de rechtspraak van de stad. Daar gold marktrecht met eigen wetgeving die gunstig was voor de handel. De jurisdictie lag bij een zogeheten tijns heer, welke jaarlijks een bedrag – tijns (belasting) – ontving voor de grond en de huizen.

De Stadsbuitengracht in het noordelijk deel van Utrecht. Met de Plompetoren (midden) en links daarvan de Wolvenburg, een militair bolwerk dat diende ter verdediging van de stad. Tekening van WJ. Versteegh, 1756
Gezicht op de Stadsbuitengracht in het noordelijk deel van Utrecht. Met rechts de Plompetoren en daarop aansluitend links de vesting Wolvenburg. Tekening van W. J. Versteegh, 1756.

Gerardus Wouters van den Bosch werd 37 jaar voordat hij zich vestigde aan de Lakensnijdersstraat gedoopt in de Domkerk te Utrecht op 18 oktober 1696. Hij was een zoon van Maria (ook genoemd Merrichjen, Marij en Maritie) Jansdochter van Gelder en Wouter Gerritsen van den Bosch, die vier jaar eerder in deze kerk gehuwd waren. 

Den 27ste Januari 1692 in de Dom getrouwd. Wouter Gerrijtse van den Bos, jonge man, soldaat onder den Majoor Dabadie (Henry d'Abadie). Maria Jans van Gelder, jonge dame bij de Plompe - tooren. Wegens de Bruidegom de consent (toestemming) des kapiteins Dabadie (Jan d’Abadie). Getuigen: Wegens de Bruidegom Annigje Jans, soror (zuster). Wegens de Bruijd Magdalena Jans van Gelder.
Den 27ste Januari 1692 in den Dom getrouwd. Wouter Gerrijtse van den Bos, jonge man, soldaat onder den Majoor Dabadie (Henry d’Abadie). Marij Jans van Gelder, jonge dame bij de Plompe – tooren. Getuijgen: Wegens de Bruidegom de consent (toestemming) des kapiteins Dabadie (Jan d’Abadie) en Annigje Jans, soror (zuster van de bruid). Wegens de Bruijd Magdalena Jans van Gelder (haar moeder).

De vader van Gerardus heette Wouter Gerritsen en kwam uit Brabant. Hij werd hoogstwaarschijnlijk omstreeks 1665 geboren in de hoofdstad ’s-Hertogenbosch, want van die stad was zijn achternaam afgeleid. Toen Wouter Gerritsen van den Bosch rond z’n 27ste op 27 januari 1692 in de Domkerk van Utrecht trouwde, werkte hij als beroepssoldaat in het Staatse leger. Hij was gelegerd in de Wolvenburg, een militair bolwerk ter verdediging van de stad Utrecht.

Wouter zat in het 2e regiment infanterie dat onder leiding stond van kolonel Hendrik van Utenhoven van Amelisweerd (1630 – 1715). Deze was tevens sinds 1688 commandant van het Staatse leger in ‘s-Hertogenbosch. Onder hem diende Henry d’Abadie een Franse Hugenoot in Nederlandse krijgsdienst, die van 1690 – 1694 de rang van sergeant majoor had. En diens familielid kapitein Jan d’Abadie was de directe leidinggevende van soldaat Wouter van den Bosch.

Het Staatse leger ontstond in 1575 tijdens de opstand van de Nederlanden tegen de Koning van Spanje, wat uitdraaide op een oorlog die 80 jaar zou duren. De grootte van het leger lag tussen de 30.000 en 40.000 man. De eigen bevolking kon deze aantallen niet opbrengen, daarom werd ook buiten de grenzen geworven. Ongeveer de helft van het Staatse leger bestond uit vreemdelingen. De soldaten kwamen van economisch zwakke gebieden en uit beroepen die hoge werkeloosheid kenden.

Met dit nationale leger won de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden de 80 jarige oorlog. Maar diezelfde oorlog maakte een einde aan de voorspoed van ’s-Hertogenbosch. Dat was een welvarende stad in de Spaanse Nederlanden, met een bloeiende wol- en lakenhandel. Tot het Staatse leger onder leiding van prins Frederik Hendrik het innam en omvormde tot een bolwerk van de Republiek der Nederlanden tegen Frankrijk en Spanje.

De aflevering ‘Boerenverdriet’ van de VPRO televisieserie over 80 jaar oorlog die 1 september 2019 werd uitgezonden, gaat over de belegering van Zuidoost Nederland en de capitulatie van ’s-Hertogenbosch op 14 september 1629. Toen werd het een garnizoensplaats, de commandant van het Staatse leger trok in het bisschoppelijk paleis. Uit het noorden kwamen gereformeerden om de katholieke bevolking te bekeren. Maar het roomse geloof zat diep en bijna niemand ging over tot het nieuwe geloof.

Op het platteland van de Meierij van ’s-Hertogenbosch – een gebied dat ongeveer de huidige provincie Noord Brabant omvatte – was het zelfs gevaarlijk voor predikanten die de reformatie probeerden uit te dragen. Daar had men zowel het Staatse leger als de Spanjaarden (die het gewest niet wilden opgeven) te duchten. Voortdurend werden door beide partijen dorpen platgebrand en oogsten vernietigd. De steden in de Meierij moesten tot het einde van de 80 jarige oorlog zowel aan de Staatsen in Den Bosch als aan de Spanjaarden ‘beschermingsgeld’ betalen.

Ook na beëindiging van de 80 jarige oorlog werd het katholieke Brabant niet als volwaardige achtste provincie tot de Republiek der Nederlanden toegelaten. Het gewest werd stelselmatig uitgebuit, waardoor er van economische ontwikkeling nauwelijks sprake was. Pas na de opheffing van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en het Staatse leger in 1795 kreeg Brabant een gelijkwaardige status.

Intussen waren talloze Brabanders naar het rijke noorden getrokken om een beter bestaan op te bouwen. Zo ging Joost Gerritsen omstreeks 1680 naar Utrecht en liet zijn jongere broer Wouter zich in Den Bosch overhalen om dienst te nemen in het Staatse leger. De soldij was half zo laag als het inkomen van een dagloner die 12 stuivers per dag verdiende, maar Wouter Gerritsen was verzekerd van blijvend werk en continue inkomsten (7).

Maria Jansdochter van Gelder de 24 jarige bruid van soldaat Wouter Gerritsen van den Bosch werd op 11 juli 1667 gedoopt in de Jacobikerk te Utrecht. Ze was een dochter van Jan Hendriksen van Gelder, die burger van Utrecht was en de Duitse Magdalena van Baal (ook genoemd Van Baer en Tielemans) afkomstig uit Emmerich (8). Maria’s moeder was in 1663 op ongeveer 23 jarige leeftijd in het huwelijk getreden met de circa 45 jarige Jan van Gelder, die weduwnaar was van Marrigje Dirksdochter uit Nijmegen. Ze woonden buiten de Weerdpoort en daar groeide Maria van Gelder op.

Haar vader overleed er omstreeks 1676. Vervolgens vestigden ze zich binnen de stadsmuren aan de noordzijde van de stad. In 1684 toen Maria 17 was, verbleef ze met haar moeder Magdalena van Baal en 19 jarige zus Annigje van Gelder in de Lange Lauwerstraat. En met haar trouwen in 1692 woonden ze 400 meter verderop, aan de Plompetoren gelegen naast de Wolvenburg. Magdalena en Annigje traden op als getuige bij het huwelijk van Maria van Gelder en Wouter van den Bosch.

Het was gebruikelijk dat soldaten van het Staatse leger werden ingekwartierd bij burgers in de omgeving van het garnizoen. Na de trouwerij woonden Maria en Wouter op verschillende plekken die vlakbij de Wolvenburg lagen, in het noordelijk deel van de stad Utrecht. Ze kregen negen kinderen waarvan er zes op jonge leeftijd overleden, zie kwartierstaat CC7.

Behalve Gerardus groeiden ook zijn zussen Maria en Jacoba op in Utrecht en huwden. Maria van den Bosch kwam in 1693 ter wereld in de Pauwsteeg, een nauw zijstraatje van de Oudegracht met kleine huizen tussen uitgangen van achterliggende panden.

Daar vlakbij aan de overzijde van de Oudegracht, in de Groenesteeg werd drie jaar later Gerardus geboren. Dit voormalige straatje lag in een achterbuurt bij de Jacobikerk, tussen de Waterstraat en de Oranjestraat. In een transportbrief uit 1531 was sprake van de uitgifte van een zeer uitgestrekte hof aan de westzijde van: ‘Die Gruenstege, dien men gaat van de Sint Jacobskerck (oude naam van de Jacobikerk)’. En aan het welige groen van deze tuin had de steeg zijn naam te danken (9).

Plattegrond met straatnamen van de ommuurde voorstad van Utrecht die Bemuurde Weerd (aan water gelegen land) werd genoemd. De Molensteeg (i) waar Wouter van den Bosch en zijn gezin zich rond 1698 vestigden, liep links langs de stadsmuur. Resten van die muur bevinden zich nog in de Molenwerfsteeg, zoals dat straatje heden ten dage heet. Halverwege de steeg lag de Knollenbrug (n), waaronder het water van de Stadsbuitengracht naar de Vecht stroomde. In dat deel van de steeg werd Maria van Gelder in 1667 geboren. Gravure van N. van der Monde, 1837
Plattegrond van de ommuurde voorstad van Utrecht die Bemuurde Weerd (aan water gelegen land) werd genoemd. De Molensteeg (i) waar Wouter van den Bosch en zijn gezin zich in 1698 vestigden, liep links langs de stadsmuur. Resten van die muur bevinden zich nog in de Molenwerfsteeg, zoals dat straatje heden ten dage heet. Halverwege de steeg lag de Knollenbrug (n), waaronder het water van de Stadsbuitengracht naar de Vecht stroomde. In dat deel van de steeg werd Maria van Gelder in 1667 geboren. Gravure van N. van der Monde, 1837.

In het jaar 1698 – toen ze begin 30 waren en in de Harde Bollenstraat woonden – werden Maria van Gelder en haar Brabantse man Wouter van den Bosch lid van de gereformeerde kerk. Dat jaar verliet hij het leger en vestigden ze zich in de Molensteeg, buiten de Weerdpoort aan de andere kant van de Stadsbuitengracht. In dit straatje van de ommuurde voorstad Bemuurde Weerd was Maria van Gelder geboren. En eind 1698 kwam ook haar dochter Jacoba van den Bosch daar ter wereld.

Tegel met een tekening van een houtzaagmolen met schuur. De molen was gebouwd op een zagerij en als de wieken draaiden werd daar gezaagd. De boomstammen werden vanaf een wagen – door de zaagramen – de zagerij ingevoerd. En jongens vanaf 13 jaar sleepten het gezaagde hout naar de schuur. Het was zwaar werk en er werden lange dagen gemaakt.

Aan het begin van de Molensteeg stond zaagmolen De Reus en aan het eind bij het Zwarte Water stond zaagmolen De Haas. In 1698 pachtte Wouter van den Bosch één van deze molens en verhandelde het hout. Hele boomstammen kwamen via het water aangedreven, die na het verzagen in houtschuren werden opgeslagen en verkocht.

Er verbleven veel kleine ambachtslieden en neringdoenden in de Bemuurde Weerd waar Gerardus van den Bosch en zijn zussen opgroeiden. Hij leerde op school rekenen, lezen en schrijven. En rond z’n 13de ging hij bij zijn oom Justus aan het Neude, in het centrum van de stad wonen. Daar bekwaamde hij zich in het koopmanschap en trad in de voetsporen van zijn leermeester.

Gerardus moeder, Maria van Gelder werd 55 jaar oud. Ze stierf in de Bemuurde Weerd te Utrecht en werd begraven in de Jacobikerk op 26 juli 1722. In het begraafregister staat vermeld dat ze vlakbij de singel (stadsbuitengracht) had gewoond, waar een wijngaard lag. Dus waren ze in de loop der jaren nogmaals verhuisd. Er was daar inderdaad een groep hoveniers actief. Hun tuinen lagen aan de Gruttersdijk, bij de Oosterpoort. Mogelijk was Wouter Gerritsen van den Bosch daarbij betrokken.

Wouter hertrouwde rond z’n 58ste levensjaar op 23 juni 1723 in de Domkerk met de 40 jarige weduwe Willemina Johannesdochter van Meurs. Haar vorige man Gijsbert Pieters Bogaard was net als Wouter soldaat in het Staatse leger geweest. Willemina werd geboren te Utrecht en gedoopt op 10 september 1682 in de Domkerk als dochter van Henrina Broers en Johannes van Meurs.

Toen Willemina en Wouter vier maanden getrouwd waren, huwde zijn jongste dochter Jacoba van den Bosch op 23 jarige leeftijd met de 20 jarige Hendrik Pieters Bogaard uit Utrecht. Hij was een halfbroer van de overleden man van haar stiefmoeder. Zijn vader, Pieter Cornelisz Bogaard had ook als soldaat in het Staatse leger gediend. Hendrik was een zoon van diens tweede vrouw Geertruij Cornelisdochter Meijer en zijn eerste vrouw Weijntje Bosch, was de moeder van de dertien jaar oudere Gijsbert Bogaard.

In het jaar 1702 toen Hendrik geboren werd, zat zijn 36 jarige vader Pieter Bogaard niet meer in het leger. Hij was marskramer en ventte kleine artikelen op markten, bruggen, kermissen en van huis tot huis. De koopwaar vervoerde hij in een korf (mars) op zijn rug. Hendrik was van jongs af aan meegegaan en had de handel van zijn vader overgenomen. Hij en Jacoba van den Bosch kregen acht kinderen, maar alleen hun dochter Maria Bogaard werd volwassen. En enkel van haar en haar neef Anthony – de zoon van Gerardus van den Bosch – leven er heden ten dage nog nakomelingen. Maria huwde op 22 jarige leeftijd in 1757 met de 27 jarige Cornelis Cornelisz van Vonderen.

Het huwelijk van Wouter van den Bosch en Willemina van Meurs duurde nog geen drie jaar. Zij stierf op 42 jarige leeftijd en werd begraven in de Jacobikerk te Utrecht op 27 januari 1725. Wouters oudste dochter Maria van den Bosch woonde toen nog thuis. Zij trouwde in 1731 op 37 jarige leeftijd met de 47 jarige Cornelis Johannesz van Nooij. Hij werd net als Maria’s zwager Hendrik Bogaard geboren aan de Lange Rozendaal in Utrecht en was een zoon van Geertruij Hendriksdochter van Kesteren en Johannes Cornelisz van Nooij. De ouders van Cornelis leefden niet meer. Hij kwam uit een familie van ambachtslieden. Zijn vader was meester smid geweest en had een smederij gehad aan de Oudekamp, in de buurt van de Maliepoort.

Gezicht op de Bakkersbrug en in het verlengde daarvan de Bakkersteeg te Utrecht. Een anonieme tekening van omstreeks 1615, uit de collectie van Het Utrechts Archief.

Maria en Cornelis vestigden zich in het centrum van de stad, in de Bakkersteeg waar hij een huis bezat. Acht jaar later, in 1739 stierf Maria’s echtgenoot. Haar broer Gerardus – die nog geen 200 meter bij haar vandaan aan de stadhuisbrug woonde – werd voogd over haar 6 jarige dochter, Geertruij van Nooij. Hij wilde dat Maria haar dochter behoorlijk onderhield – zoals volgens hem een ordentelijke moeder verplicht was te doen – en haar het nodige zou laten leren (10). Geertruij werd 36 jaar en huwde niet, ze stierf kinderloos in 1769. Maria en Gerardus van den Bosch leefde toen nog, maar hun vader Wouter Gerritsen van den Bosch allang niet meer. Waar en wanneer hij overleed is niet bekend. Wellicht keerde hij terug naar Brabant.

Aan het begin van de 17e eeuw tijdens een bestand in de 80 jarige oorlog, kwam het bijna tot een burgeroorlog vanwege een ideologisch conflict dat al sinds de reformatie speelde. De strijd ging tussen remonstranten van de vrijzinnig protestantse richting en contraremonstranten die een zware calvinistische religie voorstonden. Het stadsbestuur van Utrecht nam in 1617 waardgelder (huursoldaten) in dienst om de onlusten met aanhangers van die laatste groep de kop in te drukken. Maar prins Maurits sloot zich bij deze stroming aan, al is het twijfelachtig of hij dat deed uit godsdienstige overtuiging of dat het een kwestie van politieke berekening was. Zijn grote politieke rivaal, landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt steunde de remonstranten. Na diens executie werd de contra remonstrantse stroming de officiële leer van de gereformeerde kerk in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Op 31 juli 1618 trok prins Maurits Utrecht binnen met het Staatse leger. De waardgelders werden op het Neude verzameld en ontslagen. Remonstrantse tegenstanders werden gevangen genomen en de prins van Oranje stelde een nieuw stadsbestuur aan. Zo kwam een middenklasse van gildemeesters en koopmannen aan de macht in Utrecht. Joost Cornelisz Drooghsloot voltooide in 1625 dit schilderij waarop het afdanken van de waardgelders op het Neude staat afgebeeld. De twee panden helemaal rechts werden in het jaar 1700 door lakenhandelaar Justus Gerritsen van den Bosch aangekocht en bewoond.
Joost Cornelisz Droochsloot van het Sint Lucas schildersgilde te Utrecht voltooide in 1625 dit schilderij, waarop het Neude staat afgebeeld. Het lichte deel op de achtergrond van dit plein stelt de Potterstraat voor. Daar vestigde lakenkoopman Justus Gerritsen van den Bosch zich in 1693. En in het jaar 1700 kocht hij twee panden aan de overkant. Die waren gelegen aan de rechterzijde van het Neude – tegenover de kapel van het Ceciliaklooster – op de hoek met de Potterstraat.

CC7.0 De oom en mentor van Gerardus, Joost Gerritsen van den Bosch – later aangeduid als Justus en ook genoemd Bosch – zal rond 1660 in ‘s-Hertogenbosch geboren zijn. In tegenstelling tot zijn jongere broer Wouter – die hoogstwaarschijnlijk analfabeet was – ontving hij wel enige scholing in Brabant. Uit de vele ‘levenstekens’ die hij naliet, blijkt dat hij een slim en ontwikkeld mens was. Joost Gerritsen van den Bosch (11) huwde op 21 november 1683 toen hij ongeveer 23 jaar was in de Domkerk te Utrecht met de 22 jarige Elisabeth Nicolaasdochter Osti. Ze werd geboren aan de Voorstraat (tegenover de Boothstraat) in Utrecht en gedoopt in de Domkerk op 13 februari 1661 als oudste dochter van meester chirurgijn Nicolaas Claesz Osti en Geertruijt (ook genoemd Geertruda) Nicolaasdochter van Hoboken.

In 1671, toen Elisabeth 10 jaar was overleed haar vader. Naderhand ging ze met haar moeder en vier jaar jongere broertje Nicolaas in het huis van haar grootouders wonen. Deze woning lag 400 meter van haar ouderlijk huis aan de Keizerstraat, in het deel dat grensde aan de Nobelstraat. Ze trokken daar in bij haar grootmoeder Gerarda Cornelisdochter Wttenwaal (uitgeproken als Utewaal) die drie jaar eerder weduwe was geworden van ammunitiemeester (wapenhandelaar) Nicolaas Jansz van Hoboken. Gerarda stamde af van een middeleeuwse kerkleider. Haar betovergrootvader Anthonie (geboren ± 1440) was een bastaardzoon van Gijsbert van Bredero die in 1455 werd gekozen tot bisschop van Utrecht.

De oma van Elisabeth stierf in 1673 en het jaar daarop liet haar dochter Geertruijt van Hoboken op 11 november 1674 een kindje dopen in de Janskerk te Utrecht, die ze David noemde. Ze vertelde aan de dominee dat haar man ‘Sijcher Mats’ in de oorlog vocht. Het betrof de inval van de Fransen in het rampjaar 1672. Bijna een jaar na de geboorte van haar halfbroertje trouwde de moeder van Elisabeth Osti, Geertruijt van Hoboken op 19 september 1675 in de Buurkerk te Utrecht met Siegfried Matsen (ook geschreven als Martsen), een jonge man van Stockholm (Zweden). Hij was sergeant in het Staatse leger onder overste S. van Leendorf, die vanuit ‘s-Hertogenbosch met een regiment in het land van Cuijk tegen de Fransen had gevochten. De vijandelijke troepen hadden dat gebied ingenomen, maar Den Bosch was niet bezet geweest.

Na het huwelijk vertrok Geertruijt met haar kinderen uit Utrecht en gingen ze bij haar man in de garnizoensstad Den Bosch wonen. Daar ontmoette Elisabeth Osti, Joost Gerritsen. Waarschijnlijk gingen haar moeder en stiefvader enige jaren daarna uit elkaar, maar het kan ook zijn dat hij sneuvelde. In ieder geval keerde Geertruijt van Hoboken omstreeks 1680 met haar kinderen terug in het huis aan de Keizerstraat in Utrecht, dat inmiddels haar eigendom was.

En de 19 jarige Elisabeth Osti werd vergezeld door haar 20 jarige geliefde Joost van den Bosch. Er was vanaf het begin sprake van antipathie tussen haar broer Nicolaas en deze ‘paapse gelukzoeker’. De zwagers wantrouwden elkaar en werkten elkaar tegen. Omdat dit op zakelijk gebied belemmerend werkte, legden ze in 1728 bij de notaris vast dat: ‘Ze ten rade waren gegaan en om verdere kosten te besparen de ander erkende als een eerlijk mens op wiens leven en gedrag niets aan te merken viel’ (12). De andere zwager David Siegfriedsen, trad net als zijn vader Siegfried Matsen in dienst van het Staatse leger. Hij was in 1725 gelegerd in ’s-Hertogenbosch en werkte daar als korporaal onder kapitein Johan Filips Focanus (13).

Door zijn huwelijk met Elisabeth Osti verkreeg Joost van den Bosch het burgerschap van de stad Utrecht. Elisabeth en hij vestigden zich eerst bij de Plompetoren, een buurt waar veel detailhandelaren woonden. Hij was tabaksverkoper en vermoedelijk verdiende ook zijn familie in Den Bosch de kost met deze nering.

In Utrecht kon men enkel een ambacht uitoefenen of handel drijven, als men lid was van een gilde (branchevereniging). Elisabeth Osti en Joost van den Bosch behoorden tot het marsliedengilde. Daaronder vielen kruideniers, lakenhandelaren, katoenverkopers, suikerbakkers en marskramers.

Om oneigenlijke concurentie van ‘onderkruipers’ tegen te gaan, controleerde men het lidmaatschap op markten en bruggen waar gehandeld werd. Vreemde kooplieden en burgers die geen lid waren, werden hardhandig verwijderd. Er was een koppeling tussen de administratie van het stadsbestuur en de gilden, die niemand mochten inschrijven zonder een schriftelijk bewijs dat de persoon poorter (burger) van de stad was.

De eis van het burgerschap als voorwaarde voor het lidmaatschap van een gilde hield in de praktijk in, dat een kandidaat lid van een gilde eerst het burgerschap ging kopen en vervolgens het entreegeld voor de gilde betaalde. In Utrecht kostte het burgerschap ongeveer twee maandlonen. Dit burgerschap kon echter ook verkregen worden door te trouwen met een poorter van de stad (14). Zodoende waren Utrechtse burgeressen een geliefde partij voor buitenstaanders.

Elisabeth Osti en Justus Gerritsen van den Bosch kregen zestien kinderen, waaronder twee tweelingen. Slechts één zoon en twee dochters bereikten de volwassen leeftijd, zie kwartierstaat CC7. Deze trieste ontwikkeling verklaart waarom Gerardus van den Bosch – de enige van de drie kinderen met die naam in de familie die opgroeide – werd opgenomen in het bedrijf van zijn oom.

De eerste drie jaren van hun huwelijk woonden Justus en Elisabeth in het noordelijk deel van Utrecht. En in het jaar 1687 trad Elisabeth’s Brabantse echtgenoot toe tot de gereformeerde kerk, waarvan zij al lid was voor ze trouwden. Ze woonden toen buiten de Weerdpoort in de Molensteeg, waar enkele jaren later ook zijn broer Wouter neerstreek met zijn gezin. Daar raakte Justus van den Bosch verwikkeld in een vechtpartij. Om het gerecht te informeren over de gang van zaken en de gepleegde strafbare feiten liet hij door zijn notaris een soort proces verbaal opmaken (15). Dat werd in de Dietse taal geschreven en daarvan is de volgende transcriptie gemaakt:

Op heden den 6de Januarij 1692 oudenstijl (16) verschenen den getuijgen: Coenraedt Ingenegeren backer, Signeur Bernaerdus Sluijterman lijfwacht van een majoor van het Staetse leger, Hendrikie Verkerck jonge dogter, Anna Aerts weduwe van wijlen Cornelis Jansz van Cleeff en Maygie Aelbers huijsfrou van Jan Ewoutsz, allen wonende aen de Louweregt (17) annex dese Stad. Desen verclaerden naar waerheijt op versoek van Justus van den Bosch toebaksvercoper, wonende aen de Louweregt alwaer  [in zijn huis]  de getuijgen seer welkom sijn, dat op den 23ste December des voorleden jaar 1691 sijnde woensdagavond over zes uren aen de Louweregt voor de houtopslagplaets en de woonplaetsen van diverse voorbenoemde luijden, de welcken hoorden roepen ‘MOORT, MOORT’ en hebben gesien dat den requirant  [klager en slachtoffer Justus van den Bosch]  hulpeloos aen den voeten van den eerstgenoemde getuijge  [de bakker]  lag en dat op sijn lijf Hendrick Blom lag, medepagter van’t gemaele alhier  [één van de houtzaagmolens in de Molensteeg]  ende Lambert van Wamingen Louerdrenadeur  [leerbewerker]  in dese stad, de welcken den requirant met slaen, stoten en smijten heel onredelijk hebben behandelt, ende hij Lambert van Wamingen sloeg den requirant met sijn vuijsten onder en boven op sijn aengesigt en op sijn hooft. Den requirant was al rollende en worstelende uijt het keldergat van ‘t huijs van den eerste getuijge gekropen. Alwaer sij luijden daervoor ook al op sijn lijf hadden geseten en hem onderwijl heel boosaerdig hadden geslagen. En gedurende ‘t misdrijf had den requirant soo vele hij konde den ganschen tijd geroepen ‘MOORT, MOORT’ dog waerschijnlijk niet soodanig aengeluijt dat men hem perfect konde horen, want den requirant sijn mond werd toegehouden ende desen hielden den requirant indesen hoedanigheid bijna een half uur daeronder hun beijde leggende, totdat eijndelijk des requirants huijsfrou  [Elisabeth Osti]  op het geroep toekomende, den requirant met alle mogelijkheijd haer’s kragten probeerde te ontsetten ’t welk naer eenige worsteling haer sodanigh geluckte dat haer man indesen uijt het gevaer verlost werd, anders soude hij sijn doot gebleven sulks men aen sijn geroep klaerlijck konde mercken. De getuijgen sijnde opregt ende waerachtig verclaerden alle los van elkander dat hij in sijnen aengesigt gansch bleek was als ware hij half doot. Aldus gedaen en gepasseert binnen Utregt, door den clercq mijns notariaat alhier. Ondertekend door den getuijgen, den clercq en notaris N. Vonk, 1692.

De aanleiding van de ruzie staat nergens vermeld. Maar alle betrokkenen wisten natuurlijk waar het over ging. De zijdelings geplaatste opmerking over het ‘mede’ pachterschap van het gemaal van één van de vechtersbazen, verklaart dat daarover een conflict was gerezen met de andere huurder Justus van den Bosch. Die dus niet alleen tabak verkocht, maar ook in hout handelde. Zijn broer Wouter vestigde zich zes jaar later in de Molensteeg en nam de pacht van deze houtzaagmolen over.

Jammer dat die soldaat niet in de buurt was toen zijn broer werd aangevallen, want dan had deze vast en zeker niet het onderspit gedolven. Wouter was al wel in Utrecht gearriveerd en trouwde een maand nadien, maar toen waren Justus en Elisabeth daar vertrokken. Zij verbleven in de Leliedwarsstraat in Amsterdam. Justus van den Bosch werkte er samen met lakenhandelaar Gerrit Aldertse van Rijp, de man van Elisabeth’s tante Cornelia Nicolaasdochter van Hoboken.

Deze schatrijke familieleden hadden zelf geen kinderen en de neven en nichten – waaronder Elisabeth Osti en haar broers – waren hun erfgenamen. Gerrit van Rijp en Justus van den Bosch werden zakenpartners. Binnen het jaar keerde Justus van den Bosch als lakenkoopman terug in Utrecht en vestigde zich met zijn gezin aan de Potterstraat in een woning die eigendom was van Gerrit van Rijp.

Zeven jaar later, in het jaar 1700 kocht hij daartegenover twee panden aan het Neude, op de hoek met de Potterstraat en verhuisden ze daarheen. Elisabeth’s broer Nicolaas Osti trok met zijn gezin in de woning aan de Potterstraat. In 1725 erfde hij deze behuizing, want hij had de eigenaar van het pand – zijn oom Gerrit van Rijp – met raad en daad ter zijde gestaan toen die na het overlijden van zijn vrouw Cornelia van Hoboken in het Bartholomeus Gasthuis in Utrecht verbleef.

In 1717 had Justus van den Bosch naast de woning van zijn zwager twee panden onder één kap gekocht. Deze wooneenheid aan de Potterstraat werd ‘Huis de Spiesen’ genoemd en dat verhuurde hij. Ook schafte hij enkele beleggingspanden aan in de Predikherenstraat, Hoge Jacobijnestraat (het voorste gedeelte van de hedendaagse Breedstraat) en Pauwsteeg in Utrecht. En aan de Groeneweg in Oud Zuilen kocht hij ‘Herberg de Harder’ en een boerderij met 4 morgen weiland en een boomgaard.

Elisabeth Nicolaasdochter Osti stierf op 69 jarige leeftijd in haar woning aan het Neude. Ze werd op 14 april 1730 begraven in de Jacobikerk te Utrecht. Vervolgens hertrouwde haar weduwnaar Justus van den Bosch op 14 mei 1731 toen hij ongeveer 71 jaar oud was in de Catharijnekerk te Utrecht met de 42 jarige weduwe Maria Jacobusdochter Bon, ook genoemd Bom. Zij werd geboren aan de Springweg in Utrecht en gedoopt in de Buurkerk op 21 augustus 1687 als dochter van Sara van Paddenborgh en Jacobus Bon.

Maria Bon leefde nog ruim dertig jaren en liet in 1765 legaten na aan alle toen nog in leven zijnde nazaten van Justus van den Bosch (18). Deze verkocht negen jaar na zijn hertrouwen in 1740 de panden aan het Neude en ging het op 80 jarige leeftijd rustiger aandoen. Hij verhuisde met zijn vrouw naar Huis de Spiesen aan de Potterstraat en droeg het vastgoedbeheer over aan zijn zoon Nicolaas van den Bosch. Hij bezat ook verschillende waardepapieren en vanaf 1744 verzilverde hij enkele obligaties.

Rond 1745 overleed Gerrit van Baalen de man van Justus kleindochter Maria de Bruijn. In 1746 nam hij de voogdij op zich van haar twee kinderen, de 3 jarige Justus Hendrik en de 6 jarige Dirk van Baalen. Hij liet vastleggen dat aan zijn achterkleinkinderen elk 500 gulden moest worden uitgekeerd als ze 25 waren of wanneer ze huwden. En hun moeder – die dat jaar hertrouwde – liet hij beloven om de jongens behoorlijk te voorzien en te onderhouden van kost, kleding en huisvesting en hen te laten leren en onderwijzen al hetgeen nodig en nuttig van hen zou zijn (19). Het jaar daarop stierf Justus Gerritsen van den Bosch in zijn huis aan de Potterstraat te Utrecht toen hij om en nabij 87 jaar oud was. Hij werd begraven in de Jacobikerk op 8 april 1747.

Een deftige aanzienlijke burger- en koopmans begrafenis te voet. J. le Francq van Berkhey, 1776.
Een deftige aanzienlijke burger- en koopmans begrafenis te voet. J. le Francq van Berkhey, 1776.

Justus neef en pupil Gerardus Wouters van den Bosch stierf achtentwintig jaar nadien in zijn woning aan de Lakensnijdersstraat in Utrecht. Hij was 79 jaar oud en werd op 6 december 1775 begraven. Zijn vrouw Geertruij Egbertsdochter van Rijckaen was daar zes jaar eerder op 74 jarige leeftijd overleden en op 3 oktober 1769 begraven. Ze werden allebei in de Buurkerk teraardebesteld.

Het was een paar minuten lopen uit de Choorstraat naar deze kerk aan de Steenweg en de kist werd gedragen door acht dragers. Maar de begrafenisstoet kwam in beide gevallen veel te laat in de kerk aan. Want het was in die tijd de gewoonte dat begrafenissen van de gegoede stand later op de dag plaats vonden. Men kwam te laat in de kerk en de klokken bleven almaar luiden. Het kwam zelf zover, dat begrafenissen in de avonduren plaats vonden en ‘ontaardde’ in een soort fakkeloptocht. Dit allemaal om vooral te laten zien hoe welgesteld iemand wel was geweest. Daarop stond een geldstraf, maar daar maalde men niet om. De extra kosten voor het langer luiden van de klokken en het wachten met begraven, bedroegen in beide gevallen 6 gulden.

De rest van de begrafeniskosten kwamen voor rekening van het lakenkopersgilde, waar beide voorouders lid van waren. Een deel van de gelden die leden betaalden voor het lidmaatschap werd gereserveerd voor hun begrafenis. Alle gildeleden waren verplicht om bij de begrafenis van een gildebroeder of zuster aanwezig te zijn, op niet verschijnen stond een boete (20). En gedurende de uitvaartplechtigheid van Geertruij van Rijckaen en Gerardus van den Bosch voerde het lakenkopersgilde van Utrecht een zelfde begrafenis ritueel uit, als tijdens de begrafenis van Elisabeth Osti en Justus van den Bosch. Daarbij werd 14 el laken – dat over de kist lag – voor de teraardebestelling in tweeën gescheurd.

CC7.1 Enige decennia eerder was de lakenhandel gestagneerd omdat de markt werd overspoeld met goedkope stoffen uit Frankrijk. De inkomsten van de Utrechtse lakenhandelaar Gerardus van den Bosch (CC7) liepen terug. Hij belegde in vastgoed en kocht in 1741 een boerderij in Gieltjesdorp bij Kockengen, die hij verhuurde. Als gevolg daarvan ontdekte hij mogelijkheden om geld te verdienen in de agrarische sector. Rond 1746 begon hij kaas bij boeren op te kopen en te verhandelen. In 1748 kocht hij een boerderij in het nabijgelegen Zuideinde van Portengen – ter hoogte van Portengen 19 – met acht morgen (2) land voor eigen gebruik.

Zijn jongste zoon Anthony van den Bosch was 13 jaar en net van school gekomen. En deze jongen uit het stadscentrum van Utrecht ging daar samen met een bedrijfsleider aan de slag. Ze begonnen een veehouderij waar kaasgemaakt werd die Gerardus en zijn oudste zoon Adrianus van den Bosch verhandelden. Er werd meer grond bijgekocht, in 1758 hoorde bij dit boerenbedrijf 20 morgen aan landerijen. In die tijd nam Anthony van den Bosch voor het eerst deel aan het college van schout (burgemeester) en schepenen (wethouders) van het ambacht (de gemeente) Laagnieuwkoop. Hij was schepen van het gerecht Portengen Zuideinde en deed dit werk – met tussenpozen – zestien jaar.

Landkaart uit omstreeks 1670, met het ambacht (gemeente) Laagnieuwkoop gemarkeerd. Dit gebied bestond uit zeven gerechten onder leiding van een schout en schepencollege. Vanaf 1765 zaten er elf vertegenwoordigers van deze gerechten in de schepenbank, namelijk: twee schepenen uit Portengen Zuideinde, één schepen uit Vijfhoeven in Kortrijk, twee schepenen uit Gieltjesdorp, twee schepenen uit de polder Laagnieuwkoop, één schepen uit het Loefsgerecht van Ruwiel (Lage Haar), één schepen uit Gerverscop – Utenhams en twee schepenen uit Gerverscop – Staten.
Landkaart uit omstreeks 1670, met daarin het ambacht Laagnieuwkoop gemarkeerd. Dit gebied bestond uit zeven gerechten onder leiding van een schout en schepencollege. Vanaf 1765 zaten er elf vertegenwoordigers van deze gerechten in de schepenbank, namelijk: twee schepenen uit Portengen Zuideinde, één schepen uit Vijfhoeven in Kortrijk, twee schepenen uit Gieltjesdorp, twee schepenen uit de polder Laagnieuwkoop, één schepen uit het Loefsgerecht van Ruwiel (Lage Haar), één schepen uit Gerverscop – Utenhams en twee schepenen uit Gerverscop – Staten.

De schout – die benoemd werd door de ambachtsheer – droeg de schepenen voor en  beëdigde de gekozenen. Hij was de plaatsvervanger en vertegenwoordiger van de ambachtsheer, terwijl de schepenen als vertegenwoordigers van de lokale bevolking werden gezien. Soms werd deze functie jarenlang door dezelfde persoon vervuld. Zo stond in het gerecht Gerverscop – Utenhams maar één boerderij en de eigenaar Klaas Jans de Wit (C5) deed dat werk constant en zat vanaf 1765 enkele jaren samen met Anthony van den Bosch in de schepenbank.

Behalve gerechtelijke taken had het college van schout en schepenen ook bestuurlijke bevoegdheden. Ze vergaderde regelmatig met elkaar en vier keer per jaar werden er open rechtsdagen gehouden. Naast het aankaarten van bestuurlijke kwesties, konden bewoners van de ambachtsheerlijkheid Laagnieuwkoop dan gerechtelijke stukken laten opstellen en procederen.

Anthony van den Bosch werd voor het eerst als schepen geroepen (aangewezen) in 1757 op 22 jarige leeftijd. Hij was in die tijd de enige vertegenwoordiger van Portengen Zuideinde en werkte drie jaar samen met de 57 jarige rooms katholieke Huijg Luijtens Verwoert uit Gieltjesdorp. Dat was een ervaren schepen die al zevenentwintig jaar in de schepenbank zat. Van 1764 tot 1767 was Anthony weer drie jaar schepen, ditmaal samen met twee buurmannen. De eerste twee jaar met Gijsbert Cornelisz Vermeulen, die twee jaar ouder was dan hij en ter hoogte van Portengen 15 woonde. Het laatste jaar met de 45 jarige Gijsbert de Langen die was geboren ter hoogte van Portengen 13 en katholiek werd gedoopt in Teckop.

De drie buren zaten daarna vaak in tweetallen in de schepenbank namens Portengen Zuideinde of ze wisselden elkaar af. In 1765 werd de boerderij ter hoogte van Portengen 19 verhuurd en verhuisde Anthony van den Bosch naar een boerenbedrijf ter hoogte van Portengen 25. Hij was toen 30 jaar en liet daar een nieuw huis bouwen, waar hij ging wonen. De oude hoeve deed dienst als personeelswoning en er werd kaas gemaakt en vee gestald. Toen de graanprijzen als gevolg van de financiële crisis in 1772 (21) enorm stegen, ging Anthony ook graan verbouwen en verhandelen.

Van 1775 tot 1778 was Anthony van den Bosch nogmaals een periode van drie jaar schepen. In 1776 deed hij dit werk samen met Paulus van Es (B5). Aan het begin van dat jaar was Anthonies achterneef, de Utrechtse arts Justus Nicolaasz van den Bosch – kleinzoon van Justus Gerritsen van den Bosch (CC7.0) op een open gerechtsdag in Laagnieuwkoop aanwezig. Hij leende 2400 gulden (hedendaagse koopkracht € 24.000) uit aan Elbert van Duuren, met als onderpand diens hofstede met 28 morgen land in de polder Laagnieuwkoop en een paar morgen in de Lage Haar.

De roomse Elbert van Duuren vulde het ene gat met het andere en loste met deze lening een lagere lening af. Daarom moest hij te Utrecht notarieel laten vastleggen dat als deze schuld niet was afgelost op 1 november 1776, Justus van den Bosch beslag kon laten leggen op de boerderij en het land. Elbert leende op de eerst volgende open rechtsdag in Laagnieuwkoop 3000 gulden van de schatrijke gereformeerde dominee Henricus Schouw uit Utrecht en lostte zijn schuld aan Justus van den Bosch af (22). Maar de lening van de dominee werd niet terugbetaald. Deze liet een zaakgelastigde in 1779 de boerderij en het land van Elbert van Duren openbaar verkopen.

Een paar jaar eerder, aan het eind van het jaar 1775 overleed Gerardus van den Bosch. De 40 jarige Anthony en zijn 43 jarige broer Adrianus van den Bosch erfden een klein vermogen van hun vader. Adrianus zette het handelsbedrijf in Utrecht voort en woonde in het ouderlijk huis aan de Choorstraat. Omdat Anthony van plan was te trouwen, verdeelden de twee broers daar op 7 juni 1777 – zonder notariële tussenkomst – de bezittingen onder elkaar. Alleen 4 morgen akkerbouwland in Vleuten hielden ze gezamenlijk in eigendom. Het koopmanshuis in Utrecht en de verhuurde boerderij met 20 morgen land in het Zuideinde van Portengen – ter hoogte van Portengen 19 – gingen naar Adrianus van den Bosch. Daarbij kreeg hij nog vier verhuurde landerijen in de omgeving van tezamen 21 morgen.

Later die dag lieten Anthony van den Bosch en zijn toekomstige vrouw de huwelijkse voorwaarden opstellen bij een notaris in Utrecht (23). Daaruit valt op te maken dat de boerderij ter hoogte van Portengen 25 in het Zuideinde van Portengen – welke zijn vader had aangeschaft – die dag zijn eigendom was geworden. Anthony woonde er samen met zijn twaalf jaar jongere bruid. Op het erf stonden een boerderij, een huis, twee schuren en twee hooibergen. Bij het boerenbedrijf hoorde 30 morgen aan landerijen en hij had er een veestapel met 34 koeien. Ook erfde hij de verhuurde hofstede met 22 morgen land in Gieltjesdorp.

Tweespan met sjees op een polderweg. Detail uit een schilderij van kunstschilder Klaas van Vliet.
Tweespan met sjees op een polderweg. Detail uit een schilderij van kunstschilder Klaas van Vliet.

Overigens had Anthony zelf net een nieuwe chaise (sjees, tweewielig rijtuig) gekocht die met twee paarden werd getrokken en hij had 3500 gulden (hedendaagse koopkracht € 35.000) aan waardepapieren en contant geld in huis. Hij trouwde op 42 jarige leeftijd – een maand na het opstellen van de huwelijkse voorwaarden in Utrecht – op 6 juli 1777 te Kockengen met de 30 jarige Sophia Ariensdochter de Ruijter (CC7.2). Het huwelijk duurde maar kort, Sophia stierf op 9 oktober 1780 en liet twee dochters na. Tien maanden later hertrouwde Anthony van den Bosch op 46 jarige leeftijd in Benschop op 10 augustus 1781 met de 33 jarige Adriana Martinsdochter Maaijen (C7). Ze kregen twee zonen en een dochter.

In 1785 en 1786 zat Anthony van den Bosch samen met Willem de Wit (C6) in de schepenbank. Hij huurde de boerderij ter hoogte van Portengen 19 van Adrianus van den Bosch. Die overleed in 1788 te Utrecht en in 1789 stierf Adriana Maaijen op de boerderij in het Zuideinde van Portengen. Dat jaar en in 1790 vervulde Anthony van den Bosch voor het laatst de functie van schepen. Aan het eind van die periode verhuurde hij de boerderij ter hoogte van Portengen 19 aan Jan Bartz Fokker (CC7.2) en zijn vrouw Emmigje Gijsbertsdocher Vermeulen. Zij waren de grootouders van Jannetje Pijnse van der Aa (A7). Emmigje was de enige dochter van Anthonies buurman Gijsbert Vermeulen, die het jaar daarop ook voor het laatst in de schepenbank van Laagnieuwkoop zat.

Op 2 februari 1792 huwde Anthony van den Bosch voor de derde maal. Hij was 56 jaar en trouwde in Vleuten met de 45 jarige Jannigje Jansdochter van Leersum. Ze was een tante van Gijsbert de Bruijn (D8), diens moeder Haasje Verweij was een halfzus van haar. Jannigje was een dochter van Jan van Leersum en Metje Fransdochter van Rooijen, die weduwe was van Haasjes vader Gijsbert Willems Verweij. De halfzussen waren kleindochters van de Vleutense brouwer Frans Dirks van Rooijen, de zwager van Grietje Jansdochter Hoogenboom (D4). Hun (stief) vader Jan van Leersum was schepen van het gerecht Vleuten en de Meern en ze woonden op hofstede de Engh, een dwarshuisboerderij met koetshuis aan het hedendaagse adres Enghlaan 17 te Vleuten.

Toen hij drie maanden getrouwd was leende Anthony 1200 gulden (hedendaagse koopkracht € 12.000) uit aan zijn zwager Willem Jans de Bruijn in Zegveld. Monsieur (meneer) Anthony van den Bosch was aan het rentenieren en wilde er verder geen omkijken naar hebben. Hij stelde een procureur aan om de jaarlijkse rente te innen en de aflossing van de lening in de gaten te houden (24).

Anthony van den Bosch stierf vijf maanden nadien op 3 oktober 1792 op zijn boerderij ter hoogte van Portengen 25 in het Zuideinde van Portengen, hij werd 57 jaar oud. Zijn broer Adrianus van den Bosch was vier jaar eerder op 17 oktober 1788 gestorven in zijn huis aan de Choorstraat tegenover het Stadhuis van Utrecht. Hij werd 56 jaar, was niet getrouwd en had geen kinderen. De bezittingen van beide broers gingen naar de kinderen van Anthony. Diens oudste zoon Gerrit van den Bosch (C7) zat in Vreeland op een Franse school. Hij werd daar opgeleid om het vermogen te beheren.

CC7.2 Geertruij van den Bosch – de oudste dochter van Anthony van den Bosch (CC7.1) – erfde de boerderij die van haar oom Adrianus was geweest. Ze werd geboren op de nabij gelegen hofstede ter hoogte van Portengen 25 in het Zuideinde van Portengen en gedoopt in Kockengen op 24 mei 1778. Haar moeder Sophia Ariensdochter de Ruijter, ook genoemd Fijgje was daar een jaar eerder op 30 jarige leeftijd op 6 juli 1777 getrouwd met de 42 jarige Anthony van den Bosch. Zij werd gedoopt op 17 mei 1747 in Waarder als dochter van Marrigje Barendsdochter Groenendijk en Arie Cornelisz de Ruijter uit Langeweide in Driebruggen. Sophia’s moeder was een nicht van Hendrik Claasz Boer de schoonvader van Abraham Willemsen de Wit (3.3.7).

Het huwelijk van Anthony en Sophia duurde erg kort. Ze werd maar 33 jaar en overleed op 9 oktober 1780 in de boerderij te Portengen. Geertruij en haar kleine zusje Marrigje van den Bosch – die twee maanden was toen haar moeder stierf – werden bij hun oom en voogd Cornelis Ariens de Ruijter en tante Jannigje Gerritsdochter Hoogendoorn (die getuige was bij de doop van Geertruij) ondergebracht. Zij hadden het boerenbedrijf in Langeweijde van Sophia’s en Cornelis ouders gecontinueerd en daar groeiden de meisjes op. Vader Anthony bezocht zijn dochters geregeld. Hij overleed op 57 jarige leeftijd op 3 oktober 1792. Marrigje van den Bosch was 12 jaar toen hij stierf en zij woonde tot haar 24ste bij haar oom en tante in Langeweijde. Ze trouwde in 1805 te Waarder met de 36 jarige weduwnaar Cornelis Zijp. Het echtpaar vestigde zich in Goejanverwelle (later Hekendorp genoemd). Enkele jaren eerder, in 1787 werd Wilhelmina van Pruisen echtgenote van stadhouder Willem V daar in gijzeling genomen door de patriotten (zie film in B7). Marrigje en Cornelis woonden in het schoolhuis, hij was onderwijzer op de dorpsschool.

Geertruij van den Bosch was 14 toen haar vader stierf en ze eigenaar werd van het boerenbedrijf met 24 morgen (2) land ter hoogte van Portengen 19, in het Zuideinde van Portengen. Ze huwde drie jaar daarna op 17 april 1796 te Kockengen met Jan Hendriksz Spruijt. Hij was een zoon van Hendrik Jacobz Spruijt en Willemijntje Jansdochter Fokker.

De vader van Willemijntje Fokker, Jan Barts Fokker was veehouder in Spengen en schreef een autobiografie. Daarin noteerde hij dat zijn dochter Willemijntje op 21 jarige leeftijd een buitenechtelijk zoontje baarde, waar hij niet erg blij mee was. Jan schreef er slechts in bedekte termen over, als ‘bittere dingen’ die hij moest meemaken. Het jongetje werd Willem Fokker genoemd en op 16 december 1767 in de gereformeerde kerk van Kockengen gedoopt. Degene die het doopboek bijhield noteerde er niet bij – zoals elders vaak wel gebeurde – of Willemijntje een openbare schuldbekentenis aflegde. Het aantal buitenechtelijk geboren kinderen in Nederland was in die tijd relatief laag, gemiddeld circa 5 %, in de steden iets meer, op het platteland iets minder (25).

Willem en z’n moeder woonden nog enige tijd in haar ouderlijk huis in Spengen en verhuisden later naar een buurtschap onder Breukelen. Waarschijnlijk werkte ze daar op een boerenhoeve als dienstbode. Willemijntje trouwde op 25 februari 1770 – ruim twee jaar na de geboorte van haar zoon Willem – in Kockengen met de in die plaats wonende 25 jarige Hendrik Spruijt. Ze gingen met z’n drieën in de omgeving van Breukelen wonen. En daar werd op 14 oktober 1770 Willemijntjes tweede zoon Jan Spruijt gedoopt.

Toen de 14 jarige Geertruij van den Bosch de boerderij in Portengen erfde, was deze verhuurd aan Jan Bartsz Fokker (26). Hij was een zoon van Bart Jans Fokker, de oudere broer van Willemijntje Fokker. Drie jaar daarna trouwde de 17 jarige Geertruij met een neef van deze huurder, de 25 jarige Jan Spruijt die daar of daar ergens in de buurt woonde en werkte. De huurders vertrokken en Geertruij en haar man vestigden zich op haar boerderij. Ze kregen tien kinderen, waarvan er negen de volwassen leeftijd bereikten. Geertruij van den Bosch werd maar 47 jaar en overleed in 1826 op haar boerderij ter hoogte van Portengen 19, in de gemeente Laagnieuwkoop. Haar schoonmoeder – de weduwe Willemijntje Fokker – woonde bij hen in en overleed daar een jaar later. Zij werd ruim 81 jaar oud.

Kaart van de gemeente Laagnieuwkoop. J. Kuijper, 1865. Tijdens een gemeentelijke herindeling werd het gerecht Laagnieuwkoop in 1812 toegevoegd aan de gemeente Breukelen, samen met de gerechten Gieltjesdorp en het Zuideinde van Portengen. In 1818 werden deze daar weer vanaf gesplitst en vormden ze samen tot 1942 de zelfstandige gemeente Laagnieuwkoop. Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad vergaderde in een kamer van herberg het 'Regthuis' aan de Portengensebrug. Vermoedelijk maakten ook hun voorgangers - het college van schout en schepenen van het ambacht Laagnieuwkoop waar Anthony van den Bosch (CC7.1) deel van uitmaakte - al gebruik van deze locatie. Ook de gemeenten Ruwiel en Loenersloot vergaderde er. Per 1 januari 1877 kreeg de gemeente Laagnieuwkoop een eigen gemeentehuis in een deel van een voormalige pastorie te Kockengen. De rest van het pand fungeerde als gemeentehuis van Kockengen. Af en toe werden bevolkingsgegevens uit Laagnieuwkoop bijgeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Kockengen, die het gebied wijk 117 noemden.
Kaart van de gemeente Laagnieuwkoop. J. Kuijper, 1865. Tijdens een gemeentelijke herindeling werd het gerecht Laagnieuwkoop in 1812 toegevoegd aan de gemeente Breukelen, samen met de gerechten Gieltjesdorp en het Zuideinde van Portengen. In 1818 werden deze daar weer vanaf gesplitst en vormden ze samen tot 1942 de zelfstandige gemeente Laagnieuwkoop. Per 1 januari 1877 kreeg de gemeente Laagnieuwkoop een eigen gemeentehuis in een deel van de voormalige pastorie te Kockengen. De rest van het pand fungeerde als gemeentehuis van Kockengen. Af en toe werden bevolkingsgegevens uit Laagnieuwkoop bijgeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Kockengen, die het gebied wijk 117 noemden.

Vanaf 1818 – toen Laagnieuwkoop een zelfstandige gemeente werd – tot 1822 zat Jan Spruijt samen met zijn zwager en buurman Gerrit van den Bosch (C7) in de gemeenteraad. Jan had voor die tijd ook al eens in het gemeentebestuur gezeten. Hij was gedurende de Franse tijd vanaf 1811 tot in 1813 lid van de municipale (gemeentelijke) raad van Laagnieuwkoop. Vervolgens was hij wethouder van de gemeente Laagnieuwkoop in 1818, 1821 en vanaf 1825 tot aan zijn dood in 1848.

Jan Hendriksz Spruijt had veel bestuurlijke ervaring, was inhoudelijk goed op de hoogte en deed het werk met grote precisie. Hij stierf op 77 jarige leeftijd op zijn boerderij ter hoogte van Portengen 19. Zijn zoon Jacob Spruijt volgde hem op. Hij huwde in 1854, maar er kwamen geen kinderen. Omstreeks 1870 verhuisden zijn jongste broer Bart Spruijt met zijn vrouw Annigje Rijnsburger en hun kinderen uit Kockengen – waar hij een boerenbedrijf pachtte – naar de boerderij ter hoogte van Portengen 19, in de gemeente Laagnieuwkoop.

Het was de bedoeling dat Bart, Jacob zou opvolgen. De eigendomsoverdracht vond plaats en vervolgens overleed Bart Spruijt in 1872 op 55 jarige leeftijd, terwijl zijn broer nog leefde. Hij liet zes jonge kinderen na, de kleinste was net 3 jaar oud. De oudste, de 19 jarige Jan Spruijt junior wilde veearts worden en volgde een opleiding in Woerden.

Toen zijn vader stierf moest Jan stoppen met studeren omdat hij nodig was op de boerderij in Portengen. Hij ging er aan de slag, samen met zijn moeder en zijn oom. Moeder Annigje Rijnsburger overleed daar drie jaar later op 49 jarige leeftijd in 1875. Een jaar daarna stierf oom Jacob Spruijt er op 64 jarige leeftijd. Hij had vanaf 1867 in de gemeenteraad gezeten en was van 1869 tot aan zijn overlijden in 1876 wethouder van de gemeente Laagnieuwkoop. Zijn 53 jarige neef en buurman Willem van den Bosch (C7.2) die ter hoogte van Portengen 25 woonde, volgde hem op in deze functie.

Huwelijksadvertentie
Huwelijksadvertentie.

En Jacob’s andere neef, de 22 jarige Jan Spruijt nam de bedrijfsleiding van de boerderij ter hoogte van Portengen 19 op zich. Hij trouwde op 28 jarige leeftijd in 1882 met de 25 jarige Elisabeth Beijen uit Bodegraven. Ze was de oudste dochter van Johanna Bos en Cornelis Beijen en werd vernoemd naar haar grootmoeder Lijsje Beijen de vrouw van Johannes Bos (D6.10). Ook Jan Spruijt junior was gemeenteraadslid van Laagnieuwkoop van 1888 tot aan zijn overlijden in 1891, hij werd maar 37 jaar oud.

Zijn weduwe Elisabeth Beijen bleef achter met vier kleine kinderen. Zijn broers en zussen waren inmiddels allemaal volwassen en wilden na het overlijden van hun oudste broer de boerderij verkopen. Want ze hadden er geen vertrouwen in dat hun schoonzus het daar in haar eentje zou redden. De scheiding van de nog onverdeelde boedel van hun ouders Annigje Rijnsburger en Bart Spruijt vond plaats op 12 april 1892. De 36 jarige Elisabeth Beijen kreeg 1/6 deel en kocht haar schoonzusters en zwagers uit. Daarvoor gebruikte ze de erfenis die ze van haar vader had ontvangen en ze nam een hypotheek van 30.000 gulden (27). Zo werd ze de enige eigenaar van de boerderij ter hoogte van Portengen 19 in de gemeente Laagnieuwkoop.

Elisabeth liet onmiddellijk een nieuw zomerhuis bouwen. Een half jaar na de boedelscheiding – op 13 oktober 1892 – legden haar zoontjes Cornelis (7 jaar) en Bart Spruijt (3½ jaar) de eerste steen. Hier woonde de familie in de zomer en dan werd de hele boerderij gebruikt om kaas te maken. Deze dame uit Bodegraven deed dat zelf en zo kon ze nog meer produceren. Ze had maar één knecht in dienst, die naast zijn werk op de boerderij ook de kaas op de Woerdense kaasmarkt verhandelde. Elisabeth Beijen heeft keihard moeten werken om het hoofd boven water te houden, en dat is haar gelukt. Heden ten dage wonen en werken daar nog steeds nazaten van haar en van Geertruij van den Bosch. 

C7 Gerrit van den Bosch – de oudste zoon van Anthony van den Bosch (CC7.1) – erfde de boerderij ter hoogte van Portengen 25 in het Zuideinde van Portengen, waar hij in 1783 werd geboren. Zijn vader was op 46 jarige leeftijd op 10 augustus 1781 getrouwd te Benschop met Gerrits moeder, de 33 jarige Adriana Martinsdochter Maaijen. Ze werd gedoopt in Benschop op 27 juli 1748 en was een dochter van Martinus Jacobs Maaijen en Zwaantje Stenekamer, die in 1721 werd geboren te Lopik als dochter van de ongehuwde Teuntje Claasdochter de Vos. 

Toen Gerrit werd geboren verhuurde zijn oom Adrianus van den Bosch het naburig boerenbedrijf ter hoogte van Portengen 19 aan Willem de Wit (C6). Drie jaar daarna kwam zijn buurmeisje Niesje de Wit (C6.3) daar ter wereld. Gerrits moeder stierf toen hij 6 was op 10 augustus 1789, ze werd 41 jaar. Haar broer Frank Maaijen – een schoonzoon van Margarita Jansdochter Bosch (D5.1.2) – werd aangesteld als voogd over hem, zijn 4 jarig broertje Martinus en zijn 2 jarig zusje Zwaantje van den Bosch.

En rond de tijd dat de 5 jarige Niesje de Wit met haar ouders naar Gerverscop vertrok, ging de 8 jarige Gerrit van den Bosch naar een kostschool in Vreeland. Op dat internaat zaten ongeveer 20 jongens van verschillende leeftijden. Naast rekenen, lezen en schrijven in de Nederlandse taal werd er Frans, Duits en Engels onderwezen en vakken als aardrijkskunde, geschiedenis, wiskunde en boekhouden. In 1792, toen Gerrit 9 was overleed zijn vader Anthony van den Bosch. Hij werd 57 jaar en was acht maanden voor hij stierf hertrouwd met de 45 jarige Jannige Jansdochter van Leersum. Na zijn overlijden huurde zij een bedrijfsleider in en nam de zorg voor Gerrit en zijn jongere broertje en zusje op zich.

In 1805 – toen hij 22 was – begon Gerrit met het opstellen van periodieke notariële overzichten (28) van het vermogen, dat hij en zijn broer en (half)zussen hadden geërfd van hun vader en zijn broer. Dat jaar huwde Gerrit’s zus Zwaantje van den Bosch op 18 jarige leeftijd met de 19 jarige weduwnaar Jacobus Willemsz Oskam. Ze vestigden zich in Lopik en zette het boerenbedrijf van zijn ouders voort. Jacobus was de enige zoon van Willem Jacobs Oskam en Fijgje Cornelisdochter den Houtman (zie kwartierstaat C7), de tweede vrouw van Jan Ariens van Randwijck (D4.5).

Zwaantjes broer Martinus van den Bosch trouwde enkele jaren later met Jacoba Willemsdochter de Jong. Zij was een dochter van Willem Hendriks de Jong en Aaltje Jacobsdochter Oskam. De schoonmoeder van Martinus was een zus van de schoonvader van Zwaantje. Ook Jacobus Jacobs Oskam, de schoonvader van Teuntje Jillesdochter Oskam (D6.3) was een broer van hen. En Arie Ariens Oskam, de man van Grietje Jansdochter Bosch (D4.13) en Jacob Ariens Oskam de schoonvader van Cornelis Bosch (D6.8) waren hun neven.

Gerrit van den Bosch zelf trouwde in 1807 op 24 jarige leeftijd met de 21 jarige Niesje de Wit. Ze woonden al enige tijd samen in het huis bezijden de boerderij aan het Kerkpad (thans Kerkweg) naar Kockengen, dat zijn vader omstreeks 1765 had laten bouwen. Gerrit nam de bedrijfsleiding op zich en zijn 60 jarige stiefmoeder Jannigje van Leersum ging in Vleuten wonen. De weduwe van Anthony van den Bosch werd 67 jaar en overleed daar op 3 februari 1815. Aangifte van het overlijden van Jannigje Jansdochter van Leersum werd gedaan door haar 64 jarige broer Arie Jans van Leersum, bouwman te Vleuten. Vermoedelijk woonden ze samen op hofstede de Engh; hun ouderlijk huis.

Affiche met de aankondiging van een openbare verkoping in Kockengen waarbij Gerrit van den Bosch, Anthonie van Hemert, Neeltje van Es (C6) en Willem van der Neut (C6.7) aanwezig waren.
Affiche met de aankondiging van een openbare verkoping in Kockengen waarbij Gerrit van den Bosch, Anthonie van Hemert, Neeltje van Es (C6) en Willem van der Neut (C6.7) aanwezig waren.

In 1818 werd Laagnieuwkoop – waartoe het Zuideinde van Portengen behoorde – een zelfstandige gemeente. Vanaf die tijd was Gerrit van den Bosch – met een onderbreking van enkele jaren – lid van de gemeenteraad, tot hij ging rentenieren in 1852. Gerrit deed ook graag zaken op veilingen. Zo was hij in 1816 op een openbare verkoping in Tapperij de Joostendam (A6.8) in Kockengen en daar schafte hij enkele partijen hout aan. Op de verkoping in 1817 te Kockengen kocht hij voor 78 gulden (huidige koopkracht waarde € 485) een roodbonte vaarskoe. Ook schafte hij er – samen met zijn schoonvader Anthonie van Hemert en zwager Willem van der Neut – voor 101 gulden (huidige koopkracht waarde € 625) een zwarte koe aan. Zijn schoonmoeder Neeltje van Es liet haar echtgenoot Anthonie van Hemert bieden op een botervloot. Hij kreeg dat toegewezen voor fl. 2,50.

En tijdens zo’n veiling in 1838 werd Gerrit een perceel hooiland van ruim een bunder gegund in het Oosteinde van Waarder, voor de prijs van 650 gulden (huidige koopkracht waarde € 6500). Hetgeen hij later tijdens een publieke verpachting verhuurde (29). Net als zijn vader en grootvader verwierf Gerrit van den Bosch veel vastgoed. Hij bezat onder andere twee boerderijen met ruim 75 hectare land in Gerverscop (30). Eén hoeve was van Niesjes familie geweest, deze kocht Gerrit van zijn schoonmoeder Neeltje van Es. Ook had hij in die buurt wat land geërfd van zijn oom Adrianus en daar vlakbij kocht hij nog een boerenbedrijf. 

Toen Niesje de Wit en Gerrit van den Bosch dertien jaar getrouwd waren, beviel Niesje op 34 jarige leeftijd van haar eerste kind. En die zou later de boerderijen in Gerverscop erven. Daarna werden er nog twee kinderen geboren en zij kregen soortgelijke bezittingen. Gerrit van den Bosch overleed op 73 jarige leeftijd op zijn boerderij ter hoogte van Portengen 25 in de gemeente Laagnieuwkoop op maandag 19 mei 1856. Daarvan werd aangifte gedaan bij de burgerlijke stand in Kockengen door zijn 33 jarige zoon Willem van den Bosch en de 34 jarige koopman Arie van der Vliet uit Kockengen.

Van het overlijden van Niesje de Wit werd aangifte gedaan bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Laagnieuwkoop, wethouder Arie Cornelisz Bosman. Ook hij woonde in het Zuideinde van Portengen en was wethouder van 1848 – 1869. Neeltje Hoogendoorn (A7.9) was een kleindochter van hem en Johanna de Lange (fotogalerij), Grietje Oskam (DD10) en Adrianus Doornenbal (C8.8.1) waren zijn achterkleinkinderen. De aangifte werd gedaan door landbouwer Teunis Brouwer uit de aangrenzende gemeente Ruwiel. Hij was een halfbroer van Trijntje Brouwer, de moeder van Willem van Vliet (D8.8). Toen Teunis trouwde in 1846 traden zijn 42 jarige zwager Cornelis van Vliet uit Teckop en de 56 jarige Gerrit van den Bosch uit Portengen op als getuigen. De andere aangever van het overlijden van Niesje de Wit was de 60 jarige metselaar Rienier Koren. Hij was de grootvader van Gerrit Koren die trouwde met Pietertje van Vliet de jongste dochter van Jannigje Bos en Willem van Vliet.
Van het overlijden van Niesje de Wit werd op 22 februari 1870 aangifte gedaan bij Arie Cornelisz Bosman, lid van de gemeenteraad van Laagnieuwkoop. Landbouwer Teunis Brouwer uit de aangrenzende gemeente Ruwiel deed aangifte van haar overlijden. Hij was een halfbroer van Trijntje Brouwer, de moeder van Willem van Vliet (D8.8). Toen Teunis trouwde in 1846 traden zijn 42 jarige zwager Cornelis van Vliet uit Teckop en de 56 jarige Gerrit van den Bosch uit Portengen op als getuigen. De andere aangever van het overlijden van Niesje de Wit was de 60 jarige metselaar Reinier Koren. Hij was de grootvader van Gerrit Koren die trouwde met Pietertje van Vliet, de jongste dochter van Willem van Vliet.

Niesje de Wit overleefde haar man Gerrit van den Bosch dertien jaar. Ze stierf op de boerderij ter hoogte van Portengen 25 in de gemeente Laagnieuwkoop op maandag 21 februari 1870, rond vier uur in de middag. Niesje de Wit werd 84 jaar oud.

Kinderen van Niesje de Wit:

C7.1 Adriana van den Bosch, roepnaam Adriaantje dochter van Niesje de Wit en Gerrit van den Bosch werd geboren op zondag 29 oktober 1820 ter hoogte van Portengen 25 in de gemeente Laagnieuwkoop. Ze werd vernoemd naar haar grootmoeder Adriana Maaijen en haar oom Adrianus van den Bosch. Adriana trouwde op 19 jarige leeftijd in Laagnieuwkoop op vrijdag 14 februari 1840 met de 26 jarige Pieter Doornenbal uit de aangrenzende gemeente Ruwiel. Zie C8

 C7.2 Willem van den Bosch zoon van Niesje de Wit en Gerrit van den Bosch werd geboren op dinsdag 15 oktober 1822 ter hoogte van Portengen 25 in de gemeente Laagnieuwkoop. Hij trouwde op 20 jarige leeftijd in Kockengen op vrijdag 20 januari 1843 met de 22 jarige Aagje Hoogendoorn. Ze werd daar op maandag 18 maart 1820 geboren als dochter van Jan Hoogendoorn en Jannigje Fokker. Zij was een zus van Maria Fokker, de moeder van Jannetje Pijnse van der Aa (A7). En Aagje zelf was een zus van Jan Hoogendoorn, de vader van Neeltje Hoogendoorn (A7.9) en van de moeder van Johanna de Lange (fotogalerij), Marretje Hoogendoorn. Getuigen bij het van Aagje en Wille huwelijk waren:

De 63 jarige landbouwer Cornelis Pijnse van der Aa, oom van de bruid. De 58 jarige veehouder Cornelis Hoogendoorn uit Oukoop onder Loenersloot, oom van de bruid. De 28 jarige landbouwer uit Gerverscop Pieter Doornenbal (C8), zwager van de bruidegom. En de 36 jarige Kockengense kastelein Hendrik Sloesarwij, een goede kennis van bruid en bruidegom en de schoonvader van Haasje Bos (D8.7).

Na hun huwelijk gingen ze in Haarzuilens wonen en werkte Willem bij zijn neef Willem van Bemmel (B8) op diens landbouwbedrijf bij het Oude Raadhuis. Daar werd eind 1843 de geboorte van dochter Jannetje van den Bosch aangegeven door haar 21 jarige vader en zijn 33 jarige neef met dezelfde voornaam trad op als getuige, beiden waren vernoemd naar Willem de Wit (C6). Het jaar daarop werd Niesje van den Bosch geboren in Oukoop bij Loenersloot. Daar werkte Willem op de veehouderij van Aagjes oom Cornelis Hoogendoorn, totdat zijn vader ging rentenieren in 1852.

Toen nam de 29 jarige Willem van den Bosch de leiding van het boerenbedrijf ter hoogte van Portengen 25 over van Gerrit van den Bosch. In Oukoop waren nog twee jongetjes een jaar na elkaar geboren. De oudste leefde maar een paar weken en de jongste Gerrit van den Bosch groeide op in het Zuideinde van Portengen. Evenals zijn beide zussen en Janna van den Bosch die daar aan het begin van het jaar 1852 ter wereld kwam.

Willem van den Bosch was lid van de gemeenteraad van Laagnieuwkoop van 1871 tot 1882 en van 1876 tot 1881 was hij wethouder. Zijn oudste dochter Jannetje trouwde in 1868 met Jan van Schaik. Diens grootmoeder Neeltje Reijersdochter Lotz was een zus van Hendrik Reijers Lotz, de man van Marrigje de Wit (C5.12). Jannetje van den Bosch en Jan van Schaik vestigden zich op de boerderij van zijn ouders in Nigtevecht en continueerden dat bedrijf. Dochter Niesje trouwde in 1870 met haar achterneef Jan van den Bosch. Hij was een kleinzoon van haar oudoom Martinus van den Bosch. En de jongste dochter Janna huwde vijf jaar later met een neef.

Zoon Gerrit van den Bosch trouwde op 25 jarige leeftijd in 1873 te Vleuten met de 26 jarige Anna Maria van der Grift. Eén van de getuigen bij hun huwelijk was zijn 61 jarige achterneef en buurman Jacob Spruijt (CC7.2). Gerrit’s bruid werd in 1846 in Vleuten geboren als dochter van Pieter Erardus van der Grift en Annigje van Selm. Anne Maria was een nicht van Adriana Lam (fotogalerij) en van Jacobus van Selm, de schoonvader van Cornelia Magdalena de Wit (B10.4).

Gerrit en Anna Maria vestigden zich op de boerderij van zijn ouders. Die gingen om en nabij het jaar 1882 rentenieren en in Breukelen Nijenrode – een gebied dat grensde aan Portengen – wonen. Daar stierf Aagje Hoogendoorn op 79 jarige leeftijd op dinsdag 29 augustus 1899. Door de landbouwcrisis (31) viel er in die tijd weinig te verdienen in de agrarische sector. Daarom was haar zoon Gerrit van den Bosch werkzaam als belasting ambtenaar (gemeenteontvanger) van de gemeente Laagnieuwkoop. En had zijn vrouw Anna Maria van der Grift de bedrijfsleiding van de veehouderij ter hoogte van Portengen 25 op zich genomen.

Foto uit 2013 van de boerderij te Portengen 25, in de voormalige gemeente Laagnieuwkoop.
Foto uit 2013 van de boerderij te Portengen 25, in de voormalige gemeente Laagnieuwkoop.

Omtrent 1900 werd daar een nieuwe boerderij gebouwd, waar ook weduwnaar Willem van den Bosch weer ging wonen. Ook zijn kleinzoon Gerrit van den Bosch woonde en werkte er. Zijn oom en tante waren kinderloos en ze hadden afgesproken dat hij het boerenbedrijf te Portengen 25 zou voortzetten. Hij was een zoon van Niesje en Jan van den Bosch en werd in 1876 geboren te Weesperkarspel. Zijn oom Gerrit van den Bosch overleed op dinsdag 31 januari 1905 op de boerderij in Portengen, hij werd 59 jaar. En zijn grootvader Willem van den Bosch stierf er vijf maanden later op zaterdag 29 juni 1905, hij werd 82 jaar oud. De verpleger die daar voor hem had gezorgd deed samen met de 28 jarige Gerrit van den Bosch aangifte van zijn overlijden.

Gerrit van den Bosch junior was in 1904 getrouwd en zijn oudste zoon kwam ter wereld in het jaar dat zijn oom en grootvader overleden. Zijn tante Anna Maria verhuisde eind 1906 naar Bunnik en ging voor vijf jonge kinderen van haar broer Pieter Erardus van der Grift zorgen. Deze had een veehouderij en zijn vrouw Janna Oskam – een tante van Jan Oskam, de man van Magdalena de Wit (B10.2) – stierf daar op zondag 30 december 1906 in het kraambed, een uur na de geboorte van haar dochter.

Anna Maria van der Grift werd 80 jaar oud en overleed in 1926 op het boerenbedrijf van haar broer in Bunnik. Toen woonde Gerrit van den Bosch allang niet meer in het Zuideinde van Portengen. Hij was om en nabij het jaar 1913 gestopt met boeren en als melkhandelaar aan de slag gegaan in Gouda en later werkte hij in Zeist. Gerrit werd 71 jaar oud. Hij stierf in 1947 te Landsmeer vlakbij Amsterdam in het huis van één van zijn dochters, die in 1908 ter wereld was gekomen op de boerderij te Portengen 25 in de gemeente Laagnieuwkoop.

 C7.3 Neeltje van den Bosch dochter van Niesje de Wit en Gerrit van den Bosch werd geboren op vrijdag 4 mei 1827 ter hoogte van Portengen 25 in de gemeente Laagnieuwkoop. Ze werd vernoemd naar haar grootmoeder Neeltje van Es, die bij hen inwoonde.

Neeltje van den Bosch werd via haar grootmoeder Neeltje van Es (C6) vernoemd naar haar betovergrootmoeder Neeltje Jacobsdochter de Wit (3.2.4)
Neeltje van den Bosch werd via haar grootmoeder Neeltje van Es (C6) vernoemd naar haar betovergrootmoeder Neeltje Jacobsdochter de Wit (3.2.4)

Neeltje trouwde op 18 jarige leeftijd in Laagnieuwkoop op donderdag 21 augustus 1845 met haar 23 jarige neef Anthonie de Haan. Hij werd geboren op maandag 5 augustus 1822 in Wulverhorst, bij Linschoten en was een zoon van Willem de Haan en Marrigje de Wit (C6.4). Vier maanden nadat Anthonie en Neeltje getrouwd waren, werd hun eerste kind geboren op de boerderij van haar ouders.

Daarna vestigden ze zich op een boerderij in de naburige gemeente Ruwiel. Rond 1863 verhuisden ze naar een boerenbedrijf in Nigtevecht. Neeltje van de Bosch baarde vijftien kinderen en negen van hen overleden op jonge leeftijd. De andere zes groeiden op en werden volwassen. Haar zoon Gerrit de Haan trouwde in 1875 met zijn nicht Janna van den Bosch (C7.2). En de jongste zoon Adrianus de Haan volgde zijn vader op en zette het boerenbedrijf in Nigtevecht voort. Anthonie de Haan is daar op 76 jarige leeftijd overleden op woensdag 19 oktober 1898. Zijn weduwe Neeltje van den Bosch overleed er ruim vier jaar later op woensdag 22 april 1903, ze werd 75 jaar oud.