Generatie DD7

Het geslacht van den Bossche

‘Alles van waarde is weerloos’. Regel uit het gedicht ‘Het zeer oude zingt’ van Lucebert, 1953.

Houtsnede van graaf Willem IV van Holland en zijn zus Margaretha van Beieren. Willem IV kwam 26 september 1345 om het leven, tijdens de slag bij Stavoren. Hij was 28 jaar en stierf kinderloos. De strijd om zijn opvolging mondde uit in de Hoekse en Kabeljauwse twisten, een burgeroorlog die met tussenpozen anderhalve eeuw zou duren. Margaretha nam de macht in Holland over van haar broer. Rijksmuseum, Jacob Cornelisz van Oostzanen, 1518.

De volgende generaties van het geslacht Bos stammen – behalve uit de IJsselsteinse familiegroep – ook af van het geslacht van den Bossche. Ze hadden dezelfde achternaam, maar het waren geen bloedverwanten van elkaar.

De ‘van den Bosschen’ leefden tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten op de grens van het Sticht – waarover de bisschop van Utrecht regeerde – en het Graafschap Holland. Daar ontstond de geheimzinnige naamcombinatie ‘Bosch Mathijs’ welke vier eeuwen lang van geslacht op geslacht werd overgedragen (1). Mathijs had in de middeleeuwen soms de betekenis ‘klein en weerloos’. Misschien wilde de familie met de naam ‘Mathijs Bosch’ uitdrukken dat ze kwetsbaar en heldhaftig waren. Want het bestaan in dat Stichts – Hollandse grensgebied was levensgevaarlijk en vergde grote moed.

DD7 De oudst gekende voorvader uit deze familie was Gheryt Mathijssone. Hij werd om en nabij het jaar 1330 geboren en woonde in de polder Rietveld in het land van (de gemeente) Woerden. Hij had daar grond in eigendom en in erfpacht strekkende van de Rijn tot aan de landscheiding met Zegveld, waar hij ook landerijen had.

Gheryt huwde tweemaal en daaruit werden zes kinderen geboren. Zijn eerste vrouw was een dochter van Benne van den Bossche (2). Die ontleende zijn naam aan de vesting Den Bosch, bij het Woerdense Verlaat. Deze oudste versterking in het veengebied werd tussen 950 en het jaar 1000 aangelegd. In de buurt van de burcht bouwde men de eerste hoeven – in totaal achttien stuks – en de plaats werd Achttienhoven genoemd. De graaf van Holland kreeg de landstreek in beheer en fort Den Bosch werd een vooruitgeschoven post om zijn bezit te verdedigen tegen de bisschop van Utrecht.

Deze overeenkomst werd aan het eind van het jaar 1350 door Benne van den Bossche in Zegveld opgesteld. Aan het certificaat hangt een zegel in groene was –  dat door de tand des tijds  grotendeels is vervaagd – van de Zegveldse pastoor Ghisebrecht Scade (9).

Benne van den Bossche gaf op 9 december 1350 met inwoners van Zegveld een oorkonde uit waarin ze beloofden om voortaan de stad en de bisschop van Utrecht bij te staan tegen allen die het Sticht schade wilden berokkenen. Zowat twintig jaar later, in 1369 woonde Benne in Rietveld of te Barwoutswaarder aan de andere kant van de Rijn.

De oudste zoon van Gheryt Mathijssone werd met naam en toenaam vernoemd naar zijn grootvader van moederszijde Benne van den Bossche. Vernoemen was in die tijd heel gebruikelijk, ook naar niet bloedverwanten en dikwijls in de vrouwelijke lijn. Dat gebeurde ook in het gezin van Gheryt Mathijssone, waar alleen middels het patroniem werd vastgehouden aan de vaderlijke stam.

De zonen uit zijn tweede huwelijk kregen de toenaam Sael (Zaal). Hun moeder was een dochter van Reynout de Zale die vermoedelijk te Barwoutswaarder woonde. Tussen 1367 en 1371 pachtte hij daar land van de Sint Stevensabdij, een klooster voor adellijke jonkvrouwen in Oudwijk onder Utrecht. Naderhand traden haar zonen en schoonzoon op als zaakwaarnemer voor dit convent.

De adellijke afkomst van Gheryt Mathijssone

In de 14e eeuw bestuurde een bovenlaag van ‘meerderen en beteren’ het platteland. Sommige hadden een adellijke achtergrond. Ook Gheryt Mathijssone was ridderboortig, in de middeleeuwse betekenis dat hij met ‘Wapen en Schild’ werd geboren. Hij stamde af van 2 ridderlijke grootvaders en 2 grootmoeders, die dochters van ridders waren. Gheryt mocht geen handwerk of boerenarbeid verrichten. Hij voerde de titel ‘knape’, maar had geen militaire functie en werd niet tot ridder geslagen.

Want omstreeks het jaar 1250 was de adel twee standen gaan vormen. Enkel oudste zonen van ridders waren nog ‘welgeboren edelen’. Zij erfden de landgoederen en kregen vrijstelling van de plicht om schot (belasting) te betalen. Terwijl jongere zonen en bastaarden ‘huislieden (huesmannen)’ werden, die niet in aanmerking kwamen voor de privileges van het ridderschap en schotplichtig waren (3).

Toen de maarschalk van het graafschap Holland, Willem van Naaldwijk in 1372 een vesting met stadspoorten om Woerden liet bouwen, werd Gheryt Mathijssone aangeslagen voor het hoogste belastingtarief. Hij moest 12 pond (4) bijdragen aan de kosten van deze versterking. Gheryt had rechten gestudeerd en trad in die tijd op als notaris. Hij maakte aktes en oorkonden op en om de echtheid te waarborgen zegelde hij ze met zijn familiewapen.

Verkoopakte opgesteld en bezegeld door Gheryt Mathijssone ‘int jaer ons heren dusent driehondert vijf en tachtich des donderdaghes na sinte Lambertus [17 september] dach’.
Op donderdag 21 september 1385 zegelde Gheryt Mathijssone bovenstaande akte voor Gheryt van der Aer die een morgen (5) land op Rietveld verkocht. Het stempel (zegel) met het familiewapen van Gheryt Mathijssone dat onder de overeenkomst werd gehangen, fungeerde als een soort handtekening en maakte het rechtsgeldig.

Het oudste zegel (links) van Gheryt Mathijssone dat bewaard is gebleven hangt onder een contract van 30 april 1380 waarin hij voor vijf jaar ‘Gerecht, tijns en tienden in Secveld en Cameric’ pachtte. Vanaf 1385 gebruikte hij het rechter stempelmerk (6).

Zijn zegel had een Andreaskruis op het wapenschild. Het was een soort amulet want dat schuinkruis diende om kwaad af te weren en moest bescherming bieden tegen gevaar, ziekte en ongeluk. Het schild werd omgeven door een golvende schildzoom met een zeshoekige stervormige rand. Onderin de zeshoek stond een sterretje als brisure (bijteken). Want alleen de oudste in leven zijnde zoon mocht hetzelfde wapen als zijn vader voeren, de anderen moesten er een bijteken op aanbrengen. Vanaf 1385 zegelde Gheryt Matthijssone met een wapen waarin het sterretje ontbrak. Ook de onderste punt van de zeshoek was opengewerkt.

Per 1 mei 1380 verkreeg Gheryt Mathijssone van het kapittel van Sint Marie uit Utrecht het recht om op landerijen in Kamerik en Zegveld van het kapittel,  grondbelasting te heffen. Tevens mocht hij hun aanspraak op een tiende deel van de oogst daar, veilen. Hiervoor moest hij 140 oude schilden (7) pacht per jaar betalen. Gheryt zegelde een vijfjarige pachtovereenkomst tussen hem en het kapittel van Sinte Marie met de officiaal (rechter) van het hof van Utrecht op 30 april 1380.

Gheryt zal vanaf zijn 9e jaar – zoals gebruikelijk was in zijn stand – onderwezen zijn op een kapittelschool. Het is goed mogelijk dat hij de Latijnse school van het kapittel van Sint Marie bezocht en dat hem daarom naderhand deze rechten werden gegund. In ieder geval verlengde hij de pachtovereenkomst met dit kapittel vijf jaar later, op 30 april 1386. Gheryt was toen ongeveer 56 jaar oud. Mocht hij binnen de pachttermijn overlijden dan zou de pacht overgaan op zijn wettige zoon Benne en indien deze overleed op Gheryts oudste dan levende wettige zoon.

Op 27 april 1385 vroegen schout en buurlieden (inwoners) van Rietveld ‘ene eersamen man ende wisen Gheryt Mathijssone, knape’ een transportakte te bezegelen. Drie jaar later, op 28 juni 1388 zegelde hij een document waarin 4 morgen land in Kamerik Mijzijde werd verkocht aan vertegenwoordigers van de Buurkerk te Utrecht. Hij deed dit op verzoek van schout, azing (rechtsdienaar), landgenoten (landgebruikers) en buren van dat gebied.

Niet lang daarna kwam Gheryt Mathijssone door doodslag om het leven. De daders waren leden van de Woerdense familie van Eyck en aanverwanten. Drie zonen van Gheryt hebben daarop zelf ook twee personen van de tegenpartij om het leven gebracht. Dat deden Benne en Ysebrant Gheryts en Reynout Sael Gheryts. Voorts waren erbij betrokken van de zijde van Gheryt Mathijssone; de jonge Gheryt Sael Gheryts, Benne Mathijssone – die misschien een oom van de vier jongens was – en nog vijf buren.

De zaak werd door Gerrit Jansz van den Vliet (1347 – 1404) welke tot 1393 baljuw (officier van justitie) van Woerden was, voor het gerechtshof gebracht (8). Het zoengeld om een einde aan de bloedwraak te maken, werd gesteld op 1250 Pond Hollands (4).

DD7.0 De zonen van Gheryt Mathijssone.

Op 26 februari 1397 verklaarden de gebroeders Mathijs Gherytssoen en Gheryt Sael voor schout, landgenoten en buren van Rietveld dat ze daar 2½ morgen land – in vrij eigendom – gekocht hadden. Dit land lag in een blok van 13 morgen. De broers bezaten de overige 10½ morgen en hun broer Ysebrant had daaraan grenzend ook land.

Vervolgens droegen Mathijs Gheryts en Gheryt Sael deze 2½ morgen land over aan de Sint Stevensadbij in Oudwijk onder Utrecht, voor wie ze gehandeld hadden. Twee jaar later, op 9 september 1399 nam voorvader Gheryt Sael Gherytssoen dat land van de Sint Stevensabdij ‘daar ic nu op wone’ in erfpacht. Bij kinderloos overlijden zou de pacht vererven op zijn broer Reynout Sael Gherytssoen. Zijn zwager Johan Mathijssoen zegelde voor hem.

Tevens deden Benne van den Bossche Gherytssoen, Ysebrant Gherytssoen, Reynout Sael Gherytssoen en hun zus Gheertruut (DD7.1) op 26 februari 1397 afstand – ten behoeve van hun broers Mathijs Gherytssoen en Gheryt Sael Gherytssoen – van alle rechten die ze hadden op land in Rietveld, dat hun bestorven was door de dood van hun vader en moeder.

Op verzoek van schout, landgenoten en buren bezegelden Benne van den Bossche Gherytssoen en Reynout Sael Gherytssoen de aktes welke ze die dag hadden opgesteld. De broers droegen net als hun vader een Andreaskruis op het wapenschild. In het zegel van Reynout stond een sterretje als bijteken. Vanaf 1400 gebruikte hij een ander zegel – met drie vaantjes van een barensteel over het Andreaskruis – waarmee een jongere familietak werd aangeduid.