Generatie DD7.9

Maarten Mathijszn van den Bos (1718 – 1789) &  Gerritje Dirksdochter van der Lee (1723 – 1790)

Gezicht op de Rijn bij Bodegraven. Prent in steendruk circa 1820, uit de collectie van Erfgoed Leiden en Omstreken.

Maarten Mathijszn van den Bos werd geboren ter hoogte van Zuidzijde 54 en 27 maart 1718 gedoopt te Bodegraven als zoon van Jacobje Hendriksdochter de Jongh en Mathijs Maartens Bos (DD7.8). Toen Maarten 12 jaar was in 1730, stierf zijn vader en werd zijn oom Jan Maartens Bos (DD7.7) aangesteld als voogd over hem en zijn twee jongere zussen (DD7.8). Hij ging naar de Franse school in Bodegraven en kreeg daar een internationale handelsopleiding.

Zijn moeder hertrouwde in 1731 met Aart Cornelisse van Dam (DD7.8). In 1740 verkochten zij de hoeve ter hoogte van Zuidzijde 54 en kochten een huis met erf en boomgaard aan de Weijweg in de Bodegraafse polder Weijpoort. Het gezin verhuisde daarheen en Maarten ontmoette er zijn toekomstige vrouw. Hij kocht in 1745 een boerenwoning (of huismanswoning, zoals hij het zelf noemde) aan de Rijn met 4 morgen land ter hoogte van Zuidzijde 46 in Bodegraven, waar hij ging wonen. Aan het einde van het jaar 1748 kocht hij ook het naast gelegen boerenhuis ter hoogte van Zuidzijde 41/43, welke hij gebruikte om personeel te huisvesten. Bij deze hoeve hoorde ook 4 morgen land (36).

Maarten van den Bos trouwde 9 januari 1746 te Bodegraven, op 27-jarige leeftijd met 22-jarige Gerritje Dirksdochter van der Lee. Zij werd 27 juni 1723 gedoopt in Bodegraven als dochter van Marrigje Gerritsdochter den Besten en Dirk Pieters van der Lee. Diens tante, Jannigje Daemsdochter van der Lee was de stiefmoeder van Marrigje Reijersdochter Geestdorp die huwde met Willem Cornelissen de With (2.1.2).

Dirk van der Lee was schipper en handelde in kaas en veevoer. Hij en Marrigje den Besten hadden een winkel aan huis in de Weijpoortpolder. Ze bezaten ook nog een huis in Bekenes bij Waarder, dat Gerritje later erfde. Toen zij en Maarten van den Bos huwden was haar vader ambachtsbewaarder van de polder Weijpoort.

Het ambacht en de ambachtsbewaarders van Bodegraven

De vijf polders van Bodegraven op een fragment van een kaart uit 1670 van het Groot Waterschap Woerden.

Bodegraven was een ambachtsheerlijkheid en aan het hoofd van de gemeente stond een schout. Deze sprak recht samen met de uit de plaatselijke bevolking gekozen schepenen, ze vormden samen de schepenbank. De bestuurlijke zaken deed de schout samen met ambachtsbewaarders die geselecteerd werden uit de ingelanden (eigenaren en erfpachters) van het gebied. Van 1737 tot 1747 en vanaf 1781 kende Bodegraven een grote mate van zelfstandigheid. Toen was het bestuur in handen van de ambachtsbewaarders zelf.

Bodegraven had zeven ambachtsbewaarders, twee uit het dorp en één uit elke polder. Dat waren de Meijepolder, de Noordzijderpolder en de polder Weijland aan de Noordzijde van de Rijn en de Zuidzijder- en Weijpoortpolder aan de andere kant. De zeven regenten werden voor twee jaar aangesteld, waarna ze een opvolger moesten voordragen en aftreden. Pas na één of meerdere jaren konden ze de functie weer vervullen.

Het college van ambachtsbewaarders had de zorg voor bruggen, sluizen, wegen en waterwegen. Verder hield men toezicht op prijzen, veeziekte, de uitvoer van rundvee en geslacht vee, het slachten van koekalveren en men verleende vergunningen voor het uitoefenen van beroepen als vroedvrouw, gerechtsbode en schoolmeester. Tevens boog men zich over kwesties als landloperij. En het college moest ook rekeningen van andere bestuurscolleges zoals de kerk- en armenmeesters goedkeuren. Ze stelden de ambachtsrekening op en legden verantwoording af aan het Hof van Holland.

Maarten van den Bos was ambachtsbewaarder van de Zuidzijderpolder in 1748/49, 1764/65, 1768/69, 1772/73, 1776/77, 1780/81 en 1786/87. De eerste vier jaar werkte hij samen met zijn verwant Willem Dirksz Ramp – een kleinzoon van Marrigje Heindricksdochter Bos (DD7.8) – die tien jaar bestuurder van de Weijpoortpolder was (37). Deze buurt lag op de grens van het Sticht en Holland. Bodegraven was een Hollands ambacht en het aangrenzende Driebruggen was een Utrechts gerecht. De beide Wierickes (Enkele en Dubbele Wiericke) vormden de demarcatiezone.

In Holland moest men accijns betalen wanneer levensmiddelen zoals meel, vlees, bier, wijn, zout, turf en fruit uitgevoerd werden naar een ander gewest. Om dat te controleren was een grenspost met een slagboom ingericht op een stukje land aan de Prinsendijk, ten zuiden van de Wierickerschans. Aanvankelijk wilde Willem Ramp voor 100 gulden per jaar wel toezicht houden bij de slagboom. Maar toen hem duidelijk werd dat hij ook achter smokkelaars aan moest, bedankte hij voor de eer (38).

Veel spullen waarover geen belasting was afgedragen, werden vanuit de Zuidzijderpolder over het water van de Enkele Wiericke naar Driebruggen gesmokkeld. In het voorjaar van 1765 betrapte de grensopzichter van het ambacht Bodegraven op een zondagmorgen een tuinman uit het dorp op smokkelen. Er stonden hoge straffen op sluikhandel en de beklaagde ontkende natuurlijk. Hij had vier personen gevonden die hem een alibi verschaften en daartoe een verklaring aflegden bij de notaris.

Twee getuigen gaven aan dat hij van 10.15 tot 10.45 bij hen op bezoek was. Ze woonden een kwartier gaans van de Wierickerschans. Vervolgens had Pieter Jacobs Loendersloot – lopend over het ijs van een sloot –  de beklaagde omtrent 11 uur zien aankomen uit het huis van de eerste twee getuigen. Samen waren ze over het ijs van de Rijn in een kwartier tijd dorpwaarts getogen tot voor de hofstede van Maarten van den Bos, waar Pieter Loendersloot werkte als knecht en woonde. Hij zag vandaar dat de beklaagde zijn weg vervolgde langs de Rijndijk. De volgende getuige verklaarde dat hij de beklaagde niet lang na 11 uur had zien aan komen lopen langs het huis van een weduwe, die tien minuten gaans tussen de hoeve van Maarten van den Bos en het dorp woonde.

Deze getuige meldde dat hij de tijd nog wist omdat hij die zondagmorgen naar de roomse kerk (ter hoogte van Overtocht 20) was geweest, die voor 11 uur uitging en een klein kwartier gaans van het huis van de weduwe stond. Alle vier de getuigen stelden dat ze in geval van nood hun verklaring onder ede wilden bevestigen voor het gerecht. Er werd verder geen melding meer gemaakt van dit voorval. De beklaagde had een ijzersterk alibi, dus zal niet tot vervolging zijn overgaan (39).

Vee uitladen van een zeilschip langs de Zuidzijderkade in Bodegraven, 18e eeuwse afbeelding.

Maarten van den Bos handelde net als zijn vader in hoornvee (runderen). Hij had twee Friese compagnons namelijk Jan Bonnes Wielinga uit Oosthem bij Sneek en Gosse Clases van der Wal uit Holwerd die hem rundvee leverden. Deze koeien werden per boot vervoerd en kwamen over de Rijn in Bodegraven aan. Ze werden uitgeladen voor het huis van Maarten van den Bos en naar zijn landerijen gebracht, vanwaaruit ze verkocht werden.

Ook kocht Maarten vee bij boeren in de omgeving. Enkele malen stierf er een koe vlak nadat hij die had gekocht. In 1761 betrof het een koe die hij als gezond gekocht had te Aarlanderveen. Getuigenverklaringen bewezen dat er in de stal van de verkoper meerdere dieren aan een besmettelijke veeziekte waren overleden. De boer betaalde de aankoopsom terug. Eind 1770 werd Maarten nogmaals met zoiets geconfronteerd. Toen kocht hij een koe in de polder Weijland, welke kort daarna aan veeziekte stierf. In dit geval weigerde de boer te betalen en moest voor het gerecht schadevergoeding afgedwongen worden (40).

Tien jaar eerder was Maarten van den Bos – in de voetsporen van zijn middeleeuwse voorouders – ook aan het werk gegaan als makelaar. Hij beschreef boedels, stelde boedelscheidingen op, kocht, verkocht en taxeerde onroerend goed en verstrekte hypotheken. Zo kocht hij op een ochtend in het jaar 1779 een boerderij genaamd ‘Rhijn en Dorp’ met 9 morgen land in de Noordzijderpolder voor 3000 gulden en dezelfde middag verkocht hij deze hoeve voor 4450 gulden. Het leek alsof hij in één dag 1450 gulden winst maakte, in een tijd dat een huis in het dorp Bodegraven 400 gulden kostte. Maar de investering in tijd en geld was omvangrijker.

Hij had dit bezit samen met ruim 26 morgen land gelegen in Zwammerdam (in de Binnenpolder en in Broekveld) voor 7000 gulden gekocht op een openbare verkoping van de nalatenschap van de Heer van Hagestein, Louis Trip de Marez (1710 – 1773). Alles werd aan hem toegekend door de erfgenamen bij een notaris in Utrecht op 15 juli 1778. Het duurde echter ruim een half jaar voordat de hofstede in de Noordzijderpolder aan Maarten van den Bos werd overgedragen bij de schepenbank te Bodegraven op 8 februari 1779. En toen hij het diezelfde dag verkocht, verstrekte hij gelijktijdig een hypotheek van 3000 gulden aan de koper (41).

DD7.9 Het ging Maarten van den Bos zakelijk voor de wind, hij was schatrijk. Hij had op een gegeven moment ongeveer 160 morgen land in eigendom in de Zuidzijderpolder, het merendeel lag in Oud Bodegraven. Daarnaast hadden hij en zijn vrouw ook hofsteden en landerijen in de Meije- en Noorzijderpolder te Bodegraven, in Sluijpwijk onder Zwammerdam, in Benschop, in Bekenes en in de polder Bloemendaal bij Gouda.

Gerritje van der Lee en Maarten van den Bos brachten hun laatste levensjaren door in het huis waar hij was geboren. Maarten kocht dit boerenhuis ter hoogte van Zuidzijde 54 – dat zijn moeder en stiefvader in 1740 verkocht hadden – op 2 november 1768. En toen hun zoon in 1786 trouwde, verhuisden ze daarheen.

Maarten Mathijszn van den Bos werd 71 jaar oud. Hij werd op 21 augustus 1789 begraven. Hij had een graf met nummer 47 gekocht in het koor van de dorpskerk te Bodegraven (42). Daarin werd hij en later ook zijn vrouw – met wie hij 43 jaar getrouwd was geweest – ter aarde besteld.

In 1787 hadden Maarten van den Bos en Gerritje van der Lee een testament op de langst levende afgesloten. Die laatste was de enige erfgenaam. Na zijn of haar dood zou alles naar hun kinderen gaan. Aan hun enige zoon vermaakten ze de twee huizen ter hoogte van Zuidzijde 41 t/m 46 met 8 morgen land in Bodegraven en 31 morgen land in Oud Bodegraven en Sluijpwijk onder Zwammerdam. Hij zou daarnaast nog 6000 gulden in obligaten en 3000 gulden cash ontvangen, hetgeen drie maanden na het overlijden van de langst levende moest worden uitbetaald.

De drie dochters moesten een gouden ketting met diamanten onder elkaar verloten, de verliezers zouden elk 40 gouden dukaten ontvangen. Voor het overige waren de dochters ook medeerfgenaam. Daarbij werd aangetekend dat de jongste dochter recht had op een huis, berg en schuren bij Reeuwijk in de polder Sluijpwijk. Het bijbehoorde veenland was vanwege de turfwinning erg veel waard en kon aan haar erfdeel worden toegevoegd, tegen 1200 gulden per morgen.

Er was veel veranderd in de manier van vererven, sinds voorvader Gheryt Mathijssone (DD7). Maar het aldoor nadrukkelijk vermelden – in het 28 pagina’s tellende testament van Gerritje van der Lee en Maarten van den Bos – dat alles alleen aan ‘wettelijke kinderen’ werd nagelaten, was hetzelfde gebleven.

Na het overlijden van Maarten van den Bos heeft Gerritje van der Lee op aandringen van haar zoon en schoonzonen, een onderscheid aangebracht tussen wat haar kinderen zouden erven van haar en van hun overleden vader. Gerritje liet vastleggen dat ze elk een vaderlijk erfdeel (43) van 5500 gulden (hedendaagse koopkrachtwaarde € 55.000) zouden ontvangen. Hetgeen na haar overlijden moest worden uitgekeerd.

Gerritje Dirksdochter van der Lee stierf vijf maanden na het opstellen van deze overeenkomst op 17 februari 1790, ze werd 66 jaar. Op de dag van haar overlijden lieten haar drie schoonzonen alle kasten verzegelen in haar huis ter hoogte van Zuidzijde 54. En twee maanden later legden de drie heren bij de notaris vast dat hun zwager de twee boerderijen ter hoogte van Zuidzijde 41 t/m 46 mocht blijven beheren, tot de erfenis was afgewikkeld (44). Hij stierf vier maanden later.

De boedelinventaris is verloren gegaan, maar de nalatenschap van Gerritje van der Lee was zeer omvangrijk. Haar drie schoonzonen traden op als executeur-testamentair. Ze machtigden in 1792 procureurs uit Woerden, Utrecht en Alphen aan de Rijn om namens hen de erfenis af te handelen.

Kinderen van Maarten Mathijszn van den Bos:

DD7.9.1 Mathijs van den Bos met de roepnaam Tijs, werd geboren aan de Rijn ter hoogte van Zuidzijde 46 en gedoopt in Bodegraven op 2 oktober 1746 als zoon van Gerritje van der Lee en Maarten van den Bos. Toen hij 24 jaar was, in 1770 ging hij samen met zijn vader in vee handelen. Maar hij bleef bij zijn ouders wonen totdat hij trouwde. 

In 1776 kwam de dochter van verwant Willem Dirks Ramp (ambachtsbewaarder van de Weijpoortpolder) Dirkje Willemsdochter Ramp en haar man Michiel Aartsen Baardwijk naast hun wonen. Zij betrokken landhuis ‘Rhijnzigt’ dat als enigste pand ergens tussen Zuidzijde 28 t/m 39 aan de Rijn in Bodegraven stond. Tussen dit gebouw en het boerenhuis waar de familie van den Bos woonde – ter hoogte van Zuidzijde 46 – stond de personeelswoning  – ter hoogte van Zuidzijde 41/43 – die bij hun boerderij hoorde. 

Op 5 maart 1786 trouwde de 39-jarige Mathijs van den Bos te Bodegraven met de 37-jarige Annigje Abrahamsdochter de Wit uit de polder Weijpoort. Ze werd geboren in de polder Rietveld en 25 augustus 1748 gedoopt te Woerden als dochter van Aafje Hendriksdochter Boer en Abraham Willemsen de Wit (3.3.7). De ouders van Annigje leefden niet meer. Haar vader was in 1758/59, 1762/63, 1766/67, 1770/71, 1774/75, 1778/79 en 1782/83 ambachtsbewaarder van de polder Weijpoort.

De ouders van Mathijs, Gerritje van der Lee en Maarten van den Bosch verhuisden naar de boerenwoning ter hoogte van Zuidzijde 54, dat hun eigendom was. En Annigje de Wit ging bij Mathijs van den Bos wonen in het boerenhuis ter hoogte Zuidzijde 46. Hij kreeg het beheer over deze boerderij en die daarnaast ter hoogte van Zuidzijde 41/43.  

Begraafboek Bodegraven 1790. Op 4 augustus 1790 deed Willem Abrahamsen de Wit (A3.3.7) aangifte van het overlijden van zijn zwager, de laatste ‘Mathijs Bos’ uit het geslacht van den Bossche.

Annigje en Mathijs zijn slechts vier jaar getrouwd geweest. Mathijs stierf nog geen jaar na zijn vader en een half jaar na zijn moeder. Hij en Annigje de Wit hadden twee maanden voor zijn overlijden een testament laten opstellen, dromend van kinderen en wat die allemaal nodig zouden hebben en moesten leren (45). Mathijs van den Bos werd maar 43 jaar oud en stierf kinderloos. Hij werd begraven in de dorpskerk van Bodegraven op 7 augustus 1790.

De weduwe van Mathijs van den Bos, Annigje de Wit werd uitgekocht (46). Ze had recht op het vaderlijk erfdeel van haar man van 5.500 gulden, zoals haar schoonmoeder Gerritje van der Lee (DD7.9) enkele maanden voor haar overlijden had laten vastleggen. Daarnaast ontving ze een bedrag van 18.000 gulden. Annigje Abrahamsdochter de Wit moest de boerenwoning aan de Zuidzijde van Bodegraven verlaten en vestigde zich te Nieuwerbrug. Ze werd 76 jaar oud en begraven te Bodegraven op 25 november 1824.

DD7.9.2 Annigje Maartensdochter van den Bos met de roepnaam Anna, dochter van Gerritje van der Lee en Maarten van den Bos werd geboren aan de Rijn ter hoogte van Zuidzijde 46 en 18 augustus 1748 gedoopt in Bodegraven. Ze huwde 15 maart 1772 te Bodegraven op 23-jarige leeftijd met de 25-jarige Cornelis Symons Voordouw. Hij was geboren in de Meijepolder en 1 mei 1746 gedoopt in Bodegraven als zoon van Aaltje Jansdochter van der Zwaan en Symon Cornelisz Voordouw. Leendert Cornelissen de With en Merrichjen Jansdochter Verdouw (2.1.1) waren een oom en tante van Symon Voordouw. Hij had drie hofsteden in de Meijepolder met ongeveer 100 morgen land. In 1745/46 en 1751/52 was hij ambachtsbewaarder van dat gebied.

Cornelis en Annigje vestigden zich op een boerderij in de Zuidzijderpolder van Bodegraven. Ze kregen zeven kinderen, twee stierven op jonge leeftijd. Sijmen, Maarten, Aaltje, Jacoba (Jaapje) en Dirk Voordouw groeiden op en huwden. Cornelis Voordouw was in 1778/79, 1782/83 en 1788/89 ambachtsbewaarder van de Zuidzijderpolder. Hij volgde telkens zijn schoonvader op, die hem voordroeg voor de functie. In het laatste jaar dat Cornelis dit werk deed, stierf Maarten van den Bos.

Tijdens de laatste periode dat Cornelis Voordouw aan het ambachtsbestuur deelnam – in de patriotten tijd die duurde tot 1790 – was het zeer onrustig in Bodegraven. Het besluit van het ambachtsbestuur om dorpsbewoners die geen onroerend goed bezaten, te laten opdraaien voor de lasten welke voortvloeide uit de aankoop van de ambachtsheerlijkheid door de zeer welgestelden, wekte de volkswoede.

Men richtte een vrijkorps op dat zich ging bewapenen, waartegen het ambachtsbestuur fel ageerde. Voor de patriotten in Bodegraven was het ambachtsbestuur een corrupte feodale organisatie, die vooral bezig was met eigenbelang en vriendjespolitiek. Er kwam een einde aan de ambachtsheerlijkheid Bodegraven en zijn bestuur toen de Republiek der Nederlanden in 1795 ophield te bestaan.

Annigje van den Bos erfde beide boerenwoningen ter hoogte van Zuidzijde 41 t/m 46 die haar broer Mathijs had beheerd. Na de afwikkeling van de erfenis van Gerritje van der Lee (DD7.9) bezat Cornelis Voordouw ruim 95 morgen land in de Zuidzijderpolder. Ook het huis met erf in Bekenes dat van Gerritje was geweest, werd aan hen toegewezen. Cornelis Verdouw moest de andere erfgenamen daarvoor 300 gulden uitkeren.

Enkele maanden na de afhandeling van de nalatenschap van haar moeder stierf Annigje Maartensdochter van den Bos. Ze werd 44 jaar en begraven te Bodegraven op 5 oktober 1792. Haar weduwnaar Cornelis Symons Voordouw hertrouwde tweemaal. Hij werd 63 jaar oud en begraven in Bodegraven op 16 november 1809.

DD7.9.3 Jannigje van den Bos, dochter van Gerritje van der Lee en Maarten van den Bos werd geboren aan de Rijn ter hoogte van Zuidzijde 46 en 4 oktober 1750 gedoopt in Bodegraven. Ze werd vernoemd naar Jannigje Diertsdochter Ramp, de eerste vrouw van haar grootvader Mathijs Maartens Bos (DD7.8). En net als haar oudtante en naamgenoot Jannigje Maartensdochter Bos (DD7.7) was Jannigje van den Bos hoogzwanger toen ze trouwde. Ze huwde 11 februari 1770 te Bodegraven op 19-jarige leeftijd met de 26-jarige Jan Thomas Beijen. Hij was 28 april 1743 gedoopt in Benschop als zoon van Janna Laurensdochter Wartels en Willem Dirksz Beijen.

Jannigje en Jan Thomas vestigden zich in Benschop en daar werd 2 maanden later hun oudste zoon geboren. Jannigje van den Bos kreeg 12 kinderen, één jongen overleed op 18 jarige leeftijd. De anderen traden in het huwelijk. Haar dochter Marrigje Beijen trouwde in het jaar 1800 met Teunis Jans Bosch (D7) en haar zus Lijsje Beijen huwde in 1809 met zijn broer Johannes Jans Bosch (D6.10). De broers stamden uit de IJsselsteinse familie Bos. Zodoende gingen kleinkinderen van Jannigje – uit het geslacht van den Bossche (DD7) – wederom de achternaam ‘Bos’ dragen.

Jannigje leefde al niet meer toen die kleinkinderen geboren werden. Ze stierf net als haar oudere broer en zus voor haar vijftigste. Ze werd 48 jaar en op 25 februari 1799 begraven te Benschop. Haar weduwnaar overleefde haar 28 jaar. Jan Thomas Beijen werd 84 jaar oud en begraven te Benschop op 30 september 1827. Hij was veehandelaar geweest, net als Jannigjes vader Maarten van den Bos. Hij investeerde in onroerend goed en doordat Jannigje van den Bos een aanzienlijk vermogen van haar ouders (DD7.9) erfde, kregen al hun elf kinderen een boerenbedrijf in eigendom.

De jongste zoon Pieter Beijen kreeg de boerderij ter hoogte Zuidzijde 54, die zijn overgrootvader Mathijs Maartens Bos (DD7.8) in 1710 kocht. Maarten Mathijszn van den Bos (Pieters grootvader) kwam in 1768 in het bezit van zijn geboortehuis, nadat zijn moeder en stiefvader het in 1740 verkocht hadden. Pieters grootouders brachten er hun laatste levensjaren door. En bij de verdeling van hun erfenis in 1792 werd deze hofstede aan Pieters moeder toegewezen. 

DD7.9.4 Dirk van den Bos, zoon van Gerritje van der Lee en Maarten van den Bos werd geboren aan de Rijn ter hoogte van Zuidzijde 46 en 31 december 1752 gedoopt te Bodegraven. Hij kwam op 4-jarige leeftijd om het leven. Op 13 mei 1757 vond er een lijkschouwing plaats in Woerden en werd vastgesteld dat Dirkje was verdronken (47).

DD7.9.5 Marrigje van den Bos, dochter van Gerritje van der Lee en Maarten van den Bos werd geboren aan de Rijn ter hoogte van Zuidzijde 46  en 8 september 1754 gedoopt te Bodegraven. Ze huwde daar 11 januari 1784 op 29-jarige leeftijd met de 24-jarige Aart Tuijl. Hij werd 12 oktober 1760 gedoopt in Reeuwijk als zoon van Ariaantje Aartsdochter Siere en Dirk Frederiks Tuijl uit Hillegersberg bij Rotterdam.

Het dorp Sluipwijk anno 1795.

Aart en Marrigje vestigden zich op een boerderij van haar vader in de polder Sluipwijk onder Zwammerdam, die ze in beheer kregen. Na het overlijden van haar moeder en broer in 1790 erfde Marrigje deze hoeve met het veenland dat ze exploiteerden en naar schatting 30 morgen weiland. Sluipwijk was een gemeenschap van veenlieden en Aart Tuijl was naast veehouder, ook veenboer (turfhandelaar).

In 1793 overleed de vader van Aart, Dirk Frederiks Tuijl. Die bezat ook een boerderij in de buurt, waarop zijn jongste zoon Arie Tuijl zat. Met zijn vrouw Ariaantje Aartsdochter Siere had hij een testament op de langst levende afgesloten, waardoor zij de enige erfgenaam was. Maar de oudste zoon, Aart Tuijl eiste zijn vaderlijk erfdeel op zoals hij eerder al bij zijn schoonmoeder Gerritje van der Lee (DD7.9) had gedaan. Hij ontving 4 morgen land in Broekveld, 7,5 morgen aan de Oud Bodegraafsedijk en nog 6 morgen in de Dronenpolder bij de Vrije Nesse in Oud Bodegraven (48). Daarna verstrekte Aart Tuijl ook hypotheken.

Marrigje van den Bos en Aart Tuijl kregen vier kinderen, een meisje overleed op 2 jarige leeftijd. Drie zonen groeiden op en huwden. Dirk Tuijl, de oudste zoon vestigde zich in Dordrecht. Diens kleinzoon Marinus Tuijl en zijn zonen hadden in de 20ste eeuw een makelaardij te Schiedam.

De tweede zoon Maarten van den Bos Tuijl, werd met naam en toenaam naar zijn grootvader van moederszijde vernoemd. Zijn nakomelingen droegen een dubbele achternaam. Hij volgde zijn vader op en werd de volgende eigenaar van de boerderij in de polder Sluipwijk. Na het overlijden van haar man Aart Tuijl ging Marrigje van den Bos bij haar zoon Dirk in Dordrecht wonen. Ze werd 69 jaar en overleed daar op 25 maart 1824.

DD7.9.6 Jaapje van den Bos, dochter van Gerritje van der Lee en Maarten van den Bos werd 19 maart 1758 gedoopt te Bodegraven. Ze stierf waarschijnlijk op jonge leeftijd.

DD7.9.7 Maarten van den Bos, zoon van de 32-jarige Emmigje Cornelisdochter Brunt en de 51-jarige Maarten Mathijszn van den Bos werd geboren aan de Weijweg in de polder Weijpoort en 2 april 1769 gedoopt te Bodegraven.

Gereformeerd doopboek Bodegraven 1769. Gedoopt 2 april, Maarten. ‘Onegt kind van Emme Brunt, weduwe van Aart van Dam. Waarvan zij verklaarde vader te zijn Maarten van den Bos, zijnde een getrouwt Persoon’. Die laatste was toen zijn naamgenoot gedoopt werd, ambachtsbewaarder van de Zuidzijderpolder.

Het was een regel in de gereformeerde kerk van Bodegraven dat als een ongehuwde vrouw een kind wilde laten dopen, ze moest verklaren wie de vader was. Hoelang Maarten van den Bos en Emmigje Brunt – de vrouw van zijn stiefvader Aart Cornelisse van Dam (DD7.8) – al een relatie hadden, laat zich raden. In ieder geval was Aart van Dam toen de kleine Maarten gedoopt werd zeker al een jaar dood, dus die kon niet voor zijn vader doorgaan. Het kindje werd ingeschreven in het doopregister met de familienaam Brunt.

Vervolgens vertrok Emmigje Brunt met haar baby en haar zonen Cornelis, Dirk en Aart van Dam van 6, 8 en 9 jaar uit de polder Weijpoort naar haar ouderlijk huis in het buurtschap Rietveld en de Bree onder Woerden. Het kindje stierf daar een jaar later. Zijn overlijden werd aangegeven door zijn 63-jarige grootvader Cornelis Jans Brunt (DD7.8) die hem Maarten van den Bos noemde. Hij werd daar op 31 december 1770 begraven (49).

Emmigje Brunt hertrouwde in 1777 voor het gerecht te Barwoutswaarder op 41-jarige leeftijd met de 47-jarige Gerrit Janse Versloot. Hij werd gedoopt in Bodegraven op 23 juni 1730 als zoon van Clara Pietersdochter van Muijen en Jan Florisz Versloot. Weduwnaar Gerrit Versloot woonde met een paar kleine kinderen op een boerderij in het Noordeinde van Portengen. Emmigje en haar zonen trokken bij hen in.

Mettertijd trouwden de zonen van Emmigje. Ze keerden alle drie terug naar Bodegraven, toen Maarten Mathijszn van den Bos nog leefde. Dirk van Dam verhuisde in 1793 met zijn gezin uit Bodegraven naar Kockengen. Zijn moeder, Emmigje Cornelisdochter Brunt overleed in het nabijgelegen Noordeinde van Portengen in de Franse tijd na het jaar 1795.